Conclusie
Huur bedrijfsruimte
Parket, 22 januari 1993
Conclusie inzake:
2. [verzoeker 2]
Korte beschrijving van de zaak.
Principaal middel I; de doorwerking van de oorspronkelijke bedingen.
Deze wijst erop dat het criterium van art. 1632a gelijkluidend en kennelijk ontleend is aan dat van art. 1626 lid 3. De wetgever heeft echter niet aan de rechter willen verbieden rekening te houden met "interne" omstandigheden gelegen in de overeenkomst,
waarbij van wijziging van "exter-(blz. 348)
ne" omstandigheden geen sprake is [1] . Als bijzondere omstandigheden gelegen in de overeenkomst, waarmee de rechter rekening mag houden bij de beantwoording van de vraag of de huurprijs nog wel in overeenstemming is met die van vergelijkbare bedrijfsruimte, noemt Franx: een al in het verleden krachtens bijzonder beding overeengekomen lagere huurprijs, een huurverhogingsclausule of een afwijkende, in de huurprijs verdisconteerde onderhoudsverplichting van huurder of verhuurder. De HR bevestigde dat de rechter bevoegd is om bij de vaststelling van een nieuwe huurprijs rekening te houden met de bijzondere omstandigheden (...) Naar zijn strekking heeft art. 1632a alleen betrekking op een wijziging van de huurprijs, voorzover deze niet meer overeenstemt met huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte. (...)"
aBW (...)"
ade rechter de vrijheid laat bij de beoordeling van het verzoek rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van het geval daaronder begrepen die welke betreffen de wijze van totstandkoming van het door partijen omtrent de huurprijs overeengekomene. (...)"
objectievehuurprijzen (indien al bestaanbaar) en
subjectieveafspraken dient te geschieden tegen de achtergrond van de in beginsel (bij deze bedrijfsruimte) vrije huurprijsvorming."
objectieve [3] , in de desbetreffende bepalingen telkens gelijkluidend geformuleerde maatstaf: de "huurprijs van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse", welke huurprijs de uitkomst is van een in die bepalingen omschreven en in de rechtspraak nader uitgewerkte vergelijkingsmethode. Aard en strekking van deze maatstaf laten in beginsel niet toe daarnaast nog rekening te houden met de oorspronkelijke overeenkomst en met name niet met de omstandigheid dat daarbij een huurprijs werd overeen- (blz. 6) gekomen welke niet met die van vergelijkbare bedrijfsruimte overeenstemde. Daartoe is in elk geval geen grond wanneer de voortzetting van de huur, met het oog waarop nadere vaststelling van de huurprijs wordt verzocht, niet is gebaseerd op die huurovereenkomst (HR 15 juli 1986, NJ 1987, 20). Is dat laatste wél het geval, dan is niet uitgesloten dat bijzondere omstandigheden wettigen op voormeld beginsel een uitzondering te maken door, voor zover aan die omstandigheden onvoldoende recht kon worden gedaan in het kader van de vergelijkingsmethode, op de uitkomst van het aanleggen van voormelde maatstaf een correctie toe te passen op grond van "de wijze van totstandkoming van het door partijen omtrent de huurprijs overeengekomene" (HR 13 oktober 1989, NJ 1990, 494)."
gehele [4] huurperiode (...) tot 1 december 1986 (...), [verzoekers] daaraan in ieder geval vanaf 1 december 1986 geen aanspraken meer kan ontlenen, nu met ingang van die datum de minnelijke regeling is uitgewerkt."
Principaal middel II; de praktische bezwaren tegen vaststellingen over het verleden.
Principaal middel III en incidenteel middelonderdeel 7.3; door de huurder aangebrachte verbeteringen.
4. (...)
het middel in het incidenteel beroep4.1 Onderdeel 6.4 maakt bezwaar tegen het oordeel (...) dat de door de huurder aangebrachte verbeteringen buiten beschouwing moeten blijven, dus ook als (...) met die kosten bij de bepaling van de aanvangshuurprijs rekening is gehouden. Mede in aanmerking genomen dat [verweerster] een verweer van laatstgenoemde strekking heeft gevoerd, is het onderdeel gegrond. De laatste zin van het tweede lid van art. 1632a ziet (blz. 2037, linkerkolom) alleen op verbeteringen die, in de verhouding van de huurder tot de verhuurder, ten laste van eerstgenoemde zijn aangebracht zonder dat hem de gemaakte kosten direct of indirect door de verhuurder zijn vergoed. 4.2 (...) Toegepaste afschrijvingen kunnen een aanwijzing vormen voor een vermindering van de invloed der verbeteringen op de huurwaarde."
lage huurprijs [5] zijn oorsprong vond in het feit dat [verzoekers] hoge bedragen in het pand zou moeten investeren om dat bruikbaar te maken (...)"
extrakorting zou zijn gegeven om [verzoekers] de investeringen in de verbouwingen te laten terugverdienen, zou om die reden sprake kunnen zijn van het "uitgewerkt" zijn van de verbeteringsinvloed. (blz. 5) 20 Omdat de Rechtbank zelfs de mogelijkheid zelve miskend had, heeft de Hoge Raad gecasseerd en verwezen en dient het Hof nu alsnog op basis van de
vóór cassatiedoor [verweerster] gestelde feiten de aannemelijkheid van de stellingen van [verweerster] te beoordelen. 21 Dat zal [verweerster] niet kunnen baten. [verweerster] heeft slechts gesteld dat een dergelijke "korting" gegeven is, maar heeft dat naar aanleiding van het verweer van [verzoekers] niet kunnen aantonen. Alsdan zal het Hof moeten doen wat de Rechtbank had moeten doen; het betoog van [verweerster] strandt niet op irrelevantie, maar op onaannemelijkheid c.q. onbewezenheid van haar stellingen. 22 Nogmaals zij benadrukt dat de Kantonrechter en het eerste Bhac rapport zich vergisten in het feit dat [verzoekers] weliswaar minder huur betaalde dan zijn pand waard geacht kon worden, maar niet minder dan zijn pand waard was indien men de door hemzelf aangebrachte verbeteringen wegdacht. (...)"
Enerzijds vond die lage prijs zijn oorsprong in het feit(blz. 5)
dat [verzoekers] hoge bedragen in het pand zou moeten investeren om dat bruikbaar te maken zoals de BHAC ook begrepen heeft."
Principaal middel IV en incidenteel middelonderdeel 7.4; de motivering van de ingangsdatum.
Incidenteel middelonderdeel 7.5; proceskosten.
Principaal middel V; uitvoerbaarheid bij voorraad.
bij voorraad uitvoerbaar [7] zou worden verklaard. (...) De Kantonrechter en de appèlrechter zijn ongemotiveerd aan dit verzoek voorbij gegaan. 8.2 Onmiskenbaar heeft [verweerster] , die moet rekening houden met een tweede cassatieberoep, belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de door haar op 26.06. 84 verzochte nadere huurprijsvaststelling. Op dit uitdrukkelijk verzoek dient minstens gemotiveerd te worden beslist."
ad d):
Conclusie.