ECLI:NL:PHR:1993:36
Parket bij de Hoge Raad
- M.J. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep van een asielzoeker tegen de Staat in kort geding
In deze zaak heeft eiser, een Turkse vreemdeling die sinds 1985 in Nederland verblijft, de Staat gedagvaard in kort geding. Hij vorderde dat hem niet uit Nederland zou worden verwijderd totdat de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (ARRS) op zijn beroep zou hebben beslist. Eiser had eerder een vergunning tot verblijf aangevraagd, maar deze was afgewezen. De president van de rechtbank in Den Haag had zijn vordering toegewezen, maar het gerechtshof in Den Haag vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen van eiser af. Eiser ging in cassatie, maar trok zijn beroep bij de ARRS in. De Hoge Raad concludeert dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat hij geen procesbelang meer heeft. De Hoge Raad wijst erop dat de vordering van eiser is komen te vervallen door de intrekking van zijn beroep bij de ARRS en dat hij inmiddels een vergunning tot verblijf heeft verkregen. De conclusie van de procureur-generaal is dat de Hoge Raad de niet-ontvankelijkheid van eiser bevestigt, en dat er geen reden is om de Staat te verplichten zich aan de wet te houden, aangezien eiser niet meer kan worden uitgezet. De zaak illustreert de noodzaak van voldoende belang bij een rechtsvordering en de rol van de rechter in kort geding.