3.3. Ofschoon overeenstemming bestaat over het te hanteren ondernemingsbegrip, namelijk het gangbare ondernemingsbegrip in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB'64): een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid gericht op deelneming aan het economisch verkeer met het oogmerk winst te behalen, blijft het moeilijk met behulp van dit begrip de grens te trekken tussen wat nog als een onderneming is op te vatten en wat daarbuiten valt. Op blz. 47 lees ik:
"Het louter houden van aandelen lijkt niet voldoende om een onderneming aan te nemen".
Hiermee in overeenstemming is arrest HR 1 maart 1989, BNB 1989/156 m. nt. Slot, in welk geding aan de orde was de vraag of belanghebbende, een stichting, al dan niet een onderneming dreef met de daaraan verbonden consequenties voor de belastingplicht ingevolge de Wet Vpb.'69.
Overwogen werd:
"4.2. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende gedurende het onderhavige jaar: 1. houdster was van de prioriteitsaandelen en de meerderheid van de gewone aandelen in een besloten vennootschap, met de daaraan verbonden rechten, 2. een vordering in rekening-courant op deze vennootschap had, en 3. is opgetreden als commissaris van die vennootschap, terwijl zij geen commissariaten bij andere vennootschappen bekleedde.
4.3. Anders dan de Inspecteur voor het Hof had aangevoerd, kunnen deze feiten, ook in onderlinge samenhang beschouwd, niet de gevolgtrekking rechtvaardigen dat belanghebbende ernaar streefde door middel van een buiten de onderneming van de bedoelde vennootschap staande organisatie van kapitaal en arbeid andere voordelen te behalen dan die welke uit haar hiervoor onder 4.2 aangeduide verhouding tot die vennootschap rechtstreeks voortvloeiden" (BNB 1989/156, blz. 975 regels 39 t/m 51).
Zie ook Van Lindonk, De onderneming en haar fiscale verschijningsvormen, diss. 1990, blz. 142-143, met verwijzingen naar Smeets, WFR 1968/4897, blz. 401 en Bongaarts, Het fiscale begrip Beleggingsinstellingen, Fiscale monografie nr. 36 (eerste druk), blz. 147.