Conclusie
feitsprake is telkens als de overtreding van de verboden toestand wordt geconstateerd. Vgl. de toenmalige AG Van Oosten in zijn conclusie voor HR NJ 1935, p. 278, en Vellinga-Schootstra, Inbeslagneming en huiszoeking, p. 58 [1] . De aan heterdaad gekoppelde dwangmiddelen kunnen dan worden toegepast. Aan de ratio van het stelsel dat bepaalde dwangmiddelen in aangewezen (categorieën van) gevallen door daartoe bevoegde personen slechts bij ontdekking op heterdaad mogen worden toegepast is ook immers dan voldaan. Die ratio is dat als gevolg van de ‘’verschen toestand’’ (Melai, aant. 8 bij art. 128 met verwijzing naar de memorie van toelichting op art. 131 ORO) het gevaar voor dwaling zoveel mogelijk is gereduceerd. Vgl. Aler, De politiebevoegdheid bij opsporing en controle, p. 233 en 293; Van Bemmelen-Van Veen, Strafprocesrecht, 10e dr., p. 121.