Conclusie
Middel 1
Middel 2
Middel 3
Conclusie
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de gemeentelijke onroerend-goedbelastingen, opgelegd aan N.V. [X] door de gemeente [Q], onverbindend zijn wegens strijd met artikel 273 van de Gemeentewet. De gemeente had aanslagen opgelegd voor het jaar 1984, waarbij de waarde van een transformator- en schakelstation werd vastgesteld. De N.V. [X] betwistte de hoogte van de aanslagen en stelde dat de waarde van bepaalde apparatuur onder de 'werktuigenvrijstelling' viel, waardoor deze niet belastbaar zou zijn. Het hof stelde de N.V. [X] in het gelijk en bepaalde de heffingsgrondslag op een lager bedrag dan door de gemeente was vastgesteld.
De gemeente ging in cassatie en voerde drie cassatiemiddelen aan. Het eerste middel betrof de vraag of de gemeentelijke verordening in strijd was met de Gemeentewet. Het tweede middel stelde dat de bepalingen van de gemeentelijke verordening geen wettelijke basis hadden. Het derde middel betrof een kennelijke vergissing in de verwijzing naar de toepasselijke wet. De Procureur-Generaal concludeerde dat de cassatiemiddelen ongegrond waren en dat de uitspraak van het hof diende te worden bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de gemeente zich niet op de onverbindendheid van de verordening kon beroepen, omdat deze verordening ten gunste van belastingplichtigen was vastgesteld.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van gemeentelijke belastingverordeningen en de verhouding tussen lagere en hogere regelgeving. De Hoge Raad bevestigde dat de gemeentelijke wetgever de vrijheid heeft om in zijn regelgeving af te wijken van de bepalingen van de Gemeentewet, mits dit ten gunste van belastingplichtigen is.