ECLI:NL:PHR:1990:AD1089

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 1990
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13826
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. Hartkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en meldingsplicht bij risicoverzwaring met betrekking tot vervaltermijnclausule

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Onderlinge Waarborgmaatschappij Otos U.A. en een verweerder over de meldingsplicht van de verzekerde ten aanzien van risicoverzwaring en de toepassing van een vervaltermijnclausule. De Hoge Raad heeft op 9 februari 1990 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het cassatiemiddel van Otos werd behandeld. Het hof had eerder geoordeeld dat Otos haar beroep op het niet ontvangen zijn van een brief van de verweerder had prijsgegeven, maar niet dat Otos afstand had gedaan van haar beroep op de verzekeringsvoorwaarden. Dit leidde tot een discussie over de goede trouw en de toepasselijkheid van contractuele vervaltermijnen. De Hoge Raad oordeelde dat een beroep op een vervaltermijn niet zonder meer kan worden afgewezen op basis van goede trouw, en dat redelijkheid en billijkheid een beperkende werking kunnen hebben op contractuele bedingen. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het beroep van Otos moest worden verworpen.

Conclusie

PN
Nr. 13.826
Zitting 9 februari 1990
Mr. Hartkamp
Conclusie inzake:
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ OTOS U.A.
tegen
[verweerder]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Onderdeel 1van het (tijdig voorgestelde) cassatiemiddel bevat geen klacht.
2.
Onderdeel 2faalt. 's Hofs beslissing in r.o. 2.1, laatste alinea, is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. Opmerking verdient dat het hof slechts heeft beslist dat Otos haar beroep op het niet ontvangen-zijn van [verweerder] brief heeft prijsgegeven, niet dat Otos afstand heeft gedaan van haar beroep op art. 4.B.10 van de verzekeringsvoorwaarden (de termijnoverschrijding). Dit laatste punt komt in r.o. 2.2 aan de orde (waartegen onderdeel 3 zich richt). Aldus sluit de opbouw van 's hofs gedachtengang geheel aan bij de zijdens Otos in hoger beroep genomen "akte overlegging produktie".
3. In r.o. 2.2 heeft het hof beslist dat Otos zich onder de aldaar genoemde omstandigheden niet te goeder trouw op de contractuele vervaltermijn kan beroepen.
Onderdeel 3betoogt dat een (beroep op een) contractueel beding houdende een vervaltermijn (die verstreken is) niet vatbaar is voor toetsing aan de goede trouw. Dit standpunt is onjuist. Van elke tussen partijen geldende regel kan onder omstandigheden door redelijkheid en billijkheid de toepasselijkheid worden beperkt. Zie de artt. 6.1.1.2 en 6.5.3.1 (2 en 248 Boek 6), die ook het geldende recht weergeven. Vgl. Asser-Hartkamp II (1989) nrs. 300 e.v., 312 e.v. Dit geldt dus ook, en zelfs in de eerste plaats, voor contractuele bedingen. Wat vervalbedingen betreft zie men in deze zin m.i. reeds het bekende arrest HR 20 mei 1949, NJ 1950, 72 m.o. Ph.A.N.H. inzake Rederij Koppe, voorts Asser-Hartkamp I (1988) nr. 692. Voor het nieuwe recht wijs ik ten overvloede op de artt. 6.5.2A.3 onder g en 6.5.2A.4 onder h in verbinding met art. 6.5.2A.2a onder a (resp. artt. 236, 237 en 233 Boek 6), die bepaalde vervalbedingen vernietigbaar verklaren - overigens in het zich in casu niet voordoende geval van onredelijkheid naar de
inhoud- en als wettelijke uitwerkingen van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid kunnen worden beschouwd; zie Asser-Hartkamp II nr. 358.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,