Het hof heeft het verweer verworpen, overwegende
"dat - daargelaten of verdachte inderdaad bij twee artsen is geweest om bloed te laten afnemen (het na te noemen proces-verbaal vermeldt daaromtrent niets) - uit het ambtsedig proces-verbaal nr. 1332/83 van de gemeentepolitie te Goes d.d. 20 oktober 1983 blijkt dat verdachte zich bereid heeft verklaard zijn medewerking te verlenen aan- en vervolgens toestemming heeft gegeven tot het verrichten van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 26 tweede lid van de Wegenverkeerswet;
dat voorts verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij zijn toestemming tot bedoeld onderzoek niet op enig tijdstip vóór de voltooiing ervan heeft ingetrokken en dat het feit dat, na het mislukken van de eerste bloedafname, een tweede bloedafname door een andere arts plaatsvond, hem niet ongewoon voorkwam, zodat hij tegen een tweede venapunktie geen bezwaar heeft gemaakt;
dat uit de artikelen 1 en 3 van het Bloedproefbesluit (Besluit van 9 oktober 1974 Stb. 596) en artikel 4 van de Bloedproefbeschikking (Beschikking van 21 oktober 1974 Stcrt. 208) in onderlinge samenhang bezien, volgt dat onder "bloedafname" in de zin van genoemd Besluit moet worden verstaan het afnemen van een hoeveelheid van ongeveer 8 ml bloed door middel van een door een arts te verrichten venapunktie;
dat deze regeling geenszins impliceert dat bloedafname slechts door één venapunktie dient te geschieden;
dat immers aan de deskundigheid en het medisch oordeel van de betreffende arts dient te worden overgelaten òf- en zo ja, op welke wijze, hij dit onderzoek, met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften, zal verrichten;
dat uit het voorgaande volgt, dat de door verdachte gegeven toestemming tot bloedonderzoek zich uitstrekt tot en met de voltooiing van dit onderzoek, waarbij niet relevant is of dit onderzoek door meerdere artsen en/of door middel van meerdere venapunkties plaatsvindt;
dat het hof derhalve het verweer verwerpt".