ECLI:NL:PHR:1987:AD0065

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 1987
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
81342
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest wegens ontoereikende motivering van onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen verdovende middelen

In deze zaak, behandeld op 29 september 1987, heeft de Hoge Raad zich gebogen over de klacht van de verzoeker met betrekking tot de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten cocaïne en hashish. De rechtbank had deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer zonder voldoende motivering, enkel verwijzend naar de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar voegde slechts een summiere overweging toe die niet voldeed aan de eisen van artikel 359 lid 5 in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het hof ontoereikend was, omdat niet duidelijk was gemaakt aan welke beperkende voorwaarden was voldaan voor de onttrekking aan het verkeer. De Hoge Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat een dergelijke ontoereikende motivering niet acceptabel is. Gezien deze tekortkomingen concludeerde de Procureur-Generaal tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof.

Conclusie

Zitting 29 september 1987
Nr. 81.342
na.-
Mr. Meijers
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar college,
De klacht van het namens verzoeker voorgestelde middel is dat het hof, het vonnis van de rechtbank onder aanvulling van de motivering van de opgelegde maatregel van onttrekking aan het verkeer bevestigend, op onvoldoende wijze de redenen heeft aangegeven, die tot die maatregel hebben geleid.
De rechtbank heeft na vermelding, voor zover hier van belang, van de art. 33b en 36b Sr. en art. 13a van de Opiumwet zonder verdere redengeving een tweetal inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onttrokken verklaard aan het verkeer.
Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter aangevuld met de overweging
“dat de inbeslaggenomen cocaïne en hashish respektievelijk middelen zijn als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, die op grond van artikel 13a van die wet en de artikelen 33b en 36b van het Wetboek van Strafrecht worden onttrokken aan het verkeer”.
Met deze overweging heeft het hof niet voldaan aan het in art. 359 lid 5, in verbinding met art. 415 Sv. gegeven voorschrift. Uit de gegeven motivering noch overigens uit het vonnis blijkt immers aan welke van de in de artt. 36c of 36d Sr. bedoelde beperkende voorwaarde(n) is voldaan, ook al moet men aannemen dat verdovende middelen in een zaak als deze naar hun aard vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet. Art. 13a van de Opiumwet zegt dan ook niet dat de voorwerpen, bedoeld in de artt. 2 en 3 van die wet,
kunnenworden onttrokken verklaard aan het verkeer; het schrijft voor dat die voorwerpen worden onttrokken verklaard.
Dat de redengeving van het hof ontoereikend is, is eerder beslist in HR NJ 1968, 362, NJ 1969, 81 en 82, HR DD 86.404 en HR 18 november 1986, nr. 1846.
Het middel is terecht voorgesteld.
Ik concludeer tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,