Conclusie
Nr.13.023
Zitting 9 oktober 1987
profiterenvan de inspanningen van de Staat en het overnemen van diens prestaties. Het hof gebruikt de term
parasiteren [3] . In beginsel is dat profiteren en overnemen - mits het geen door specifieke regelingen beschermde prestaties betreft – geoorloofd [4] . Bijzondere omstandigheden kunnen dat profiteren en overnemen onrechtmatig maken.
nietde vraag of het zetsel van het Staatsblad auteursrechtelijke bescherming geniet of bescherming uit hoofde van een eigen recht, ook wel gekarakteriseerd als droit voisin, een aan het auteursrecht naburig recht. Voor een dergelijke bescherming is wel gepleit [5] maar de Staat heeft daarop geen beroep gedaan, partijen hebben daarover niet gedebatteerd en het hof heeft daarover ook geen uitspraak gedaan [6] .
nabootsing [7] van het zetsel van het Staatsblad, want daardoor kon zij zich kosten besparen en haar boek tegen een betrekkelijk lage prijs op de markt brengen.
verwarring. Maar een ander belangrijk aspect van de nabootsing is de kostenbesparing bij de produktie. De nabootsing kan dan tegen een lagere prijs worden afgezet en daarmee zal niet alleen een grotere omzet maar veelal ook een hogere winstmarge gepaard gaan. Aldus profiteert de nabootser van de door de originele producent verrichte inspanningen en gemaakte kosten, van diens prestaties die uiteindelijk in zijn produkt zijn belichaamd.
Onderdeel 1kan mijns inziens niet tot cassatie leiden nu het zich richt tegen een niet onbegrijpelijke lezing van de gedingstukken. De Staat heeft zich in geen van de instanties beroepen op bescherming van zijn zetsel door middel van een aan het auteursrecht naburig recht, zoals ik hierboven al heb opgemerkt. Het lijkt me in het licht van wat de Staat ook in cassatie stelt, in elk geval - daargelaten of in voorkomend geval de Staat bezwaar zou kunnen maken tegen een imiteren van het zetsel van het Staatsblad - begrijpelijk dat het hof het verwijt van de Staat jegens Den Ouden heeft omschreven als in essentie het profiteren van het zetsel van de Staatsdrukkerij. In de in het middelonderdeel geciteerde passages uit de stukken van de Staat blijkt dat ook, waar wordt gezegd: "Het bezwaar richt zich tegen het gebruik maken van het zetsel van de Staatsuitgeverij-litho's" en "Het bezwaar van de Staat richt zich echter tegen de wijze van het op de markt brengen, namelijk klakkeloos fotocopiëren''.
onderdelen 3 en 5bespreken die het hart van het middel vormen, als ik het goed zie. Zij berusten blijkens de toelichting beide op de stelling dat Den Ouden door haar handelwijze, een "gekwalificeerde nabootsing", op onbetamelijke wijze profiteert van de prestaties van de Staat met betrekking tot het zetsel van het Staatsblad.
Onderdeel 2treft hetzelfde lot. In de eerste plaats heeft het hof zijn oordeel mede gebaseerd op de in r.o. 8 gegeven gronden, het in r.o. 6 overwogene "daarlatende". Nu die andere grond in stand blijft, zoals ik meen, heeft de Staat bij dit onderdeel geen belang. Verder meen ik dat in het licht van het arrest inzake Holland Nautic/Decca niet van belang is op welke wijze de Staat de kosten van het zetsel voor het Staatsblad toerekent aan de verschillende edities van de tekst van het BPR. Ik meen dan ook aan deze kwestie voorbij te mogen gaan en onbesproken te kunnen laten de uitvoerige bedrijfseconomische beschouwingen van met name de advocaten van Den Ouden .
Onderdeel 4tenslotte, richt zich tegen een overweging ten overvloede die de beslissing niet draagt. Overigens mist het feitelijke grondslag omdat het berust op een verkeerde lezing van de desbetreffende overweging. Het hof heeft immers, althans zo lees ik de desbetreffende passage, niet geoordeeld dat zetsel geen onderscheidend vermogen
kanhebben maar slechts dat het onderhavige zetsel geen onderscheidend vermogen heeft. Voorzover het middelonderdeel de klacht behelst dat dit oordeel onbegrijpelijk is acht ik het tevergeefs voorgedragen. Onbegrijpelijk is het niet en overigens, mede gelet op het karakter van dit geding, voldoende gemotiveerd.