Conclusie
Nr. 12.916
Zitting 12 juni 1987
radioprogramma "Langs de lijn" (zie het bestreden arrest, r.o. 3.2., sub b en r.o. 4.22.).
Voor wat het Nederlandse constitutionele recht betreft is het wel duidelijk dat de Grondwet van 1983 geen recht op vrije nieuwsgaring bevat. De Staatscommissie-Cals/Donner had zo'n recht wel voorgesteld [5] , maar het regeringsontwerp [6] heeft dit voorstel niet overgenomen:
De bepalingen in het EVRM en het IVBPR kunnen gezamenlijk worden behandeld. Het tweede genoemde verdrag lijkt op het stuk van vrijheid van nieuwsgaring verder te gaan dan het eerste. Art. 19, lid 2, IVBPR zegt dat het recht op vrijheid van meningsuiting mede omvat "de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te garen, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn keuze". In de m.v.t. bij de Nederlandse goedkeuringswet [10] is hierover gezegd:
. Gelijkheidsbeginsel.
vreemdis aan de aard van de rechtsverhouding en de gevallen dat een dominerende wederpartij zijn machtspositie misbruikt door in strijd met het gelijkheidsbeginsel met sommige gegadigde wel overeenkomsten aan te gaan en met andere niet." [25]
Wat het hof zegt kan op beide grondslagen van de vordering slaan, nu het hof overweegt dat de KNVB die vordering mede ten behoeve van zijn leden heeft ingesteld. Dat neemt niet weg dat in appel slechts de primaire vordering aan de orde was. Die was immers door de rechtbank toegewezen en die toewijzing is door het hof in hoofdzaak bekrachtigd. Juist het subsidiaire karakter van de tweede grondslag van de vordering maakte dat deze daardoor niet besproken behoefde te worden.
Gezien de betekenis die het hof toekende aan de term recht van vrije nieuwsgaring, bestond er geen aanleiding - anders dan het middel in onderdeel 3b verdedigt - de meer of minder exclusieve gebruiksrechten van de voetbalclubs t.a.v. de wedstrijdterreinen te behandelen. In de visie van het hof immers zijn KNVB en diens leden niet zonder meer verplicht mede te werken aan radio- en t.v.-reportages van voetbalwedstrijden, zodat het er niet toe doet wat de gebruiksrechten op de terreinen zijn.
inhoudende dat burgers(waaronder ook de KNVB en zijn leden)
zonder meer elke vorm van nieuwsgaring zouden moeten duldenof daaraan zelfs zouden moeten meewerken, niet bestaat en m.n. ook niet uit art. 19 IVBPR is af te leiden. Daarmee is onderdeel 4a weerlegd.
Vervolgens moet dan onderzocht worden of het hof deze, wat het noemt, prestatie-ontlening, voor zover die zonder vergoeding zou plaatsvinden, terecht onrechtmatig heeft geacht. In dat verband is verwezen naar het arrest Decca/Holland Nautic [32] . Dat arrest is van later datum dan het bestreden arrest van het Amsterdamse hof en het komt ook tot een ander resultaat.
hetwezenlijke element is, doch
eenwezenlijk element.
Slotsom.
Onderdeel B2 keert zich tegen de r.o. 4.12. en 4.13. Het middel bestrijdt dat berichtgeving door radio- en t.v.-uitzendingen op één lijn is te stellen met die van de schrijvende en fotograferende pers. Voorts noemt het middel de maatstaf die het hof geeft om te bepalen of de verschillende wijzen van berichtgeving op één lijn zijn te stellen ontoelaatbaar vaag.
nietmet berichtgeving in de schrijvende pers op één lijn te stellen en aan de hand daarvan is het niet zo moeilijk te bepalen voor welke uitzendingen dat evenmin (eventueel a fortiori) geldt. Open blijft welke uitzendingen wel in de categorie berichtgeving, die het hof van de verklaring voor recht heeft uitgezonderd, vallen. Men kan wel enigszins gissen, door te wijzen op nieuws - en journaal - uitzendingen, maar dat neemt niet weg dat partijen over zich in concreto voordoende gevallen een oplossing moeten zien te bereiken door onderhandelingen of een nieuwe rechterlijke uitspraak.