ECLI:NL:PHR:1987:AC9904

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 1987
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1990
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privaatrechtelijke geschil over inbeslagname van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank een beklag van de requirante ongegrond verklaard met betrekking tot de inbeslagneming van inboedelgoederen die door betrokkene 1 zouden zijn ontvreemd. De requirante heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. In haar cassatieverzoek is aangevoerd dat, aangezien de goederen door betrokkene 1 zijn gestolen, het redelijk en maatschappelijk verantwoord zou zijn om de goederen aan haar terug te geven. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het middel faalt. De Rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling in raadkamer niet geschikt is voor het onderzoeken van de onderliggende civielrechtelijke rechtsverhoudingen. De Hoge Raad concludeert dat er zich wezenlijk een privaatrechtelijk geschil voordoet tussen de requirante en betrokkene 1, en dat het daarom niet op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk verantwoord zou zijn om de goederen aan de requirante terug te geven. De Raad heeft de conclusie van de Procureur-Generaal gevolgd en het beroep verworpen.

Conclusie

ag
Nr. 1990 request
Parket, 20 januari 1987
Mr. Remmelink
Conclusie inzake
[klaagster]
Edelhoogachtbaar College,
In deze zaak, waarin de Rechtbank ongegrond heeft verklaard een beklag van requirante tegen de inbeslagneming onder [betrokkene 1] (van inboedelgoederen die deze laatste bij haar zou hebben ontvreemd), mitsgaders het verzoek tot teruggave van deze goederen aan requirante tegen welke beschikking zij zich van beroep in cassatie heeft voorzien, is namens haar één middel van cassatie voorgesteld.
Aangevoerd wordt, dat, nu deze goederen door [betrokkene 1] zijn gestolen, het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk verantwoord is, dat de goederen aan haar zouden worden teruggegeven.
Het komt mij voor, dat het middel faalt, aangezien de Rechtbank heeft vastgesteld, dat de behandeling in raadkamer zich er niet voor leent de onderliggende civielrechtelijke rechtsverhoudingen te onderzoeken. Ik houd het ervoor, dat de Rechtbank van oordeel is, dat zich hier wezenlijk een privaatrechtelijk geschil tussen requirante en voormelde [betrokkene 1] voordoet, en dat het mitsdien juist niet op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk verantwoord zou zijn de goederen aan requirante terug te geven. De Rechtbank heeft geredelijk aldus kunnen oordelen, omdat de raadsvrouw van requirante tijdens het onderzoek in raadkamer stelde, dat het hier (inderdaad) betrof een kwestie van privaatrechtelijke aard, en deze zaak niet tot de competentie van de raadkamer behoorde. Vgl. HR 18 januari 1983, NJ 1983, 445.
Het middel niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,