ECLI:NL:PHR:1987:AC9752

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 1987
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
81 063
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Leijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van hondenbezitter bij losgebroken honden en de zorgplicht volgens de Algemene Politie Verordening

In deze zaak is de verzoekster tot cassatie aangeklaagd voor twee overtredingen van artikel 29 van de Algemene Politie Verordening (APV) van de gemeente, gepleegd op 21 juli 1985. De verzoekster had haar twee aangelijnde Dobermann Pinschers meegenomen, maar deze braken los toen ze een kat zagen. Dit leidde tot schade in de achtertuinen van twee buren, waar konijnen sneuvelden. De Kantonrechter te Eindhoven had de verzoekster op 11 oktober 1985 veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van vijfhonderd gulden en verbeurdverklaring van de honden. De verzoekster ging in cassatie, waarbij haar advocaat twee middelen van cassatie aanvoerde. Het eerste middel betrof de interpretatie van de zorgplicht in artikel 29 APV, terwijl het tweede middel een beroep op overmacht betrof, omdat de honden losbraken door de aanwezigheid van een kat. De Hoge Raad concludeerde dat de verzoekster niet voldoende zorg had besteed aan haar zorgplicht, en dat het beroep op overmacht niet opging. De rechtbank had de verbeurdverklaring van de honden gemotiveerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met de draagkracht van de verzoekster. De zaak werd vernietigd en terugverwezen naar het gerechtshof te 's Hertogenbosch voor herbehandeling.

Conclusie

N.E.
Nr. 81.063
Zitting 17 februari 1987
Mr. LeijtenConclusie inzake:
[verzoekster]
Edelhoogachtbaar College,
1. In deze zaak zijn aan de verzoekster tot cassatie bij inleidende dagvaarding telastegelegd twee overtredingen van art. 29 van de Algemene Politie Verordening (APV) van de gemeente [plaats] , gepleegd op 21 juli 1985.
2. Dat artikel 29 APV luidt, voor zover in dit geval van belang:
De rechthebbende op een hond is verplicht ervoor te zorgen dat
a. .....
b. die hond niet loopt op het terrein van een ander zonder diens toestemming
c. .....
d. .....
3 . De verzoekster, die met haar twee aangelijnde honden - Dobermann Pinschers - op stap ging, moest ondervinden dat deze, een kat ontwarend, losbraken, waarna beide honden zowel in de achtertuin van [a-straat 1] als in die van [a-straat 2] - steeds te [plaats] - zijn gaan lopen, naar men zal begrijpen zonder vooraf verkregen toestemming van degenen die het over deze tuinen voor het zeggen hadden. Er sneuvelden konijnen.
4. Met vernietiging van het in deze zaak op 11 oktober 1985 door de Kantonrechter te Eindhoven gewezen vonnis heeft de rechtbank te 's Hertogenbosch bij vonnis van 9 juni 1986 de verzoekster wegens - kort gezegd - overtreding van art. 29 onder b APV [plaats] in voortgezette handeling gepleegd, veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden voorwaardelijk, proeftijd twee jaren èn verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen honden.
5. De verzoekster heeft zich tegen dat vonnis van beroep in cassatie voorzien. Mr. G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, heeft bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld en toegelicht.
6. Het eerste middel houdt in dat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen bewezenverklarend, dat de verzoekster er niet voor had gezorgd dat haar honden niet in de tuin(en) van anderen liepen, het begrip "zorgen voor" in art. 29 APV heeft geobjectiveerd -terwijl art. 29 APV het oog heeft op die zorg die van de verzoekster redelijkheid te vorderen was.
7. Het tweede middel bevat de klacht dat de verzoekster in hoger beroep aanvoerend, dat de aangelijnde honden, nadat ze een kat hadden gezien, waren losgebroken en dat zij ze toen niet meer kon houden een beroep heeft gedaan op overmacht (afwezigheid van alle schuld?)
8. De middelen zal ik tezamen behandelen.
9. De hier vereiste zorg moet gericht zijn op het niet loslopen of los komen te lopen van honden, want gebeurt dat eenmaal dan is het risico niet gering dat ze ook ongevraagd andermans tuinen met een bezoek vereren, zoals in dit geval ruimschoots gebleken is.
10. Nu vaststaat dat de verzoekster met
twee(aangelijnde) honden van het
ras Dobermann Pinscheris gaan lopen, terwijl ze acht maanden zwanger was, en een ontmoeting met een kat èn de reactie daarop van de honden bij zulke gelegenheden tot de gewone "beroepsrisico's" van de hondenvertreedster moet worden gerekend, zou ik menen dat de verzoekster die zelf zegt:
"Als ik de honden terug krijg zal ik ze wel één voor één uitlaten"
in deze wettelijke zorgplicht toch wel is tekort geschoten.
11. Het beroep op overmacht (of: avas?) gaat dus niet op en wordt weerlegd door de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, immers het door en namens de verzoekster aangevoerde kan daar geen bres in slaan, omdat het eigenlijk alleen maar duidelijk(er) maakt dat zij - hoezeer te goeder trouw - niet voldoende zorg aan haar zorgplicht heeft besteed.
12. Juist als men voor een bepaald resultaat moet zorgen (dat de honden niet in andermans tuinen komen) is wanneer zulks gebeurt wegens een tekort aan daartoe strekkende zorg, een beroep op overmacht welhaast een contradictio in terminis.
13. De rechtbank behoefde - in mijn opvatting - op het verweer van de verzoekster
"de honden zijn vervolgens losgebroken enz".
en het daarop aansluitend verweer van haar raadsman
"toen de honden zich losgerukt hadden was het kwaad geschied en was er niets meer aan te doen",
niet afzonderlijk te reageren omdat met die vaststellingen slechts gegeven was het
resultaatvan niet voldoende zorg.
14. De middelen komen mij daarom niet gegrond voor.
15. Ambtshalve echter het volgende:
16. De beide inbeslaggenomen honden zijn door de rechtbank verbeurd verklaard met als motivering dat met betrekking tot deze de strafbare feiten zijn begaan. Uit het vonnis blijkt ook, dat de honden aan de verzoekster toebehoorden.
17. In art. 33, lid twee, Sr. wordt bij verbeurdverklaring art. 24 Sr. van overeenkomstige toepassing verklaard. Ook bij verbeurdverklaring moet de rechter dus rekening houden met de draagkracht van de verdachte. Wordt die door de verbeurdverklaring te zwaar beproefd dan kan de rechter van de verbeurdverklaring afzien of - overeenkomstig art. 33 c, lid twee, Sr. de veroordeelde een geldelijke tegemoetkoming toekennen.
18. In hoger beroep is door de raadsman van de verzoekster aangevoerd (notities Mr. W. Nass, stuk 5, blz. 2)
"dat de honden rashonden zijn met een waarde van naar schatting f. 1000,- tot f. 2000,- per stuk tezamen derhalve met een waarde van tussen f. 2000,- en f. 4000,- ".
19. De raadsman heeft zich daarbij uitdrukkelijk beroepen op art. 33 c, lid twee, in verbinding met art. 24 Sr.
20. [getuige] verklaart als getuige in hoger beroep dat de honden, die eerst van hem waren, f. 1500,- per stuk hebben gekost uit het nest.
21. Gelet op dit concreet strafmaatverweer, gelet ook op de maximum strafmaat op het feit gesteld: f. 500,- die ook maximaal is opgelegd, zij het voorwaardelijk, had de rechtbank, naar het mij voorkomt, breder moeten motiveren waarom zij het geraden achtte de (niet enkel financieel ingrijpende) bijkomende straf van verbeurdverklaring der honden - zonder toepassing van art. 33 c lid 2 Sr. - op te leggen.
22. Dat geld met name nu uitdrukkelijk was aangevoerd dat bij verbeurdverklaring onvoldoende rekening werd gehouden met de draagkracht van de verzoekster, HR 23 november 1982 NJ 1983, 390.
23. Op deze ambtshalve aangevoerde grond concludeer ik tot vernietiging van het bestreden vonnis en verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's Hertogenbosch teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,