ECLI:NL:PHR:1987:AC1276

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 1987
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
80801
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de directeur van een vliegveld bij overtreding van de Luchtvaartwet

In deze zaak heeft de Rechtbank de requirant, de directeur van een vliegveld, veroordeeld voor het laten opstijgen van een Boeing 707 met eendagskuikens, wat in strijd was met een anti-lawaaibeschikking. De requirant heeft in cassatie vijf middelen ingediend. In het eerste middel werd betoogd dat de Rechtbank niet had kunnen oordelen dat de requirant leiding had gegeven aan de verboden gedraging, omdat er een ontheffing was verleend door de havenmeester. De conclusie was echter dat de Rechtbank op basis van de bewijsmiddelen terecht heeft geoordeeld dat de NV het feit heeft begaan en dat de requirant leiding heeft gegeven. Het tweede middel betrof de vraag of de Rechtbank voldoende bewijs had voor de leidinggevende rol van de requirant. De rechtbank heeft dit bewezen geacht op basis van de verklaring van de requirant zelf en getuigenverklaringen. Het derde middel ging over de aansprakelijkheid van de requirant voor de handelingen van zijn ondergeschikte, wat de Rechtbank ook bevestigde. In het vierde middel werd geklaagd over de afwijzing van het beroep op overmacht, wat de Rechtbank terecht heeft gedaan. Het vijfde middel betrof de verantwoordelijkheid van de havenmeester en de rol van de requirant, waarbij de Rechtbank oordeelde dat de requirant verantwoordelijk was voor de misleiding van de havenmeester. De Procureur-Generaal concludeerde tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 80.801
Zitting 23 december 1986
Mr. Remmelink
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbare College,
In deze zaak waarin de Rechtbank requirant in appel heeft veroordeeld terzake van ‘’overtreding van art. 33 lid 1, aanhef en onder b Luchtvaartwet, begaan door een rechtspersoon, hebbende hij feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging’’ (op het door NV geëxploiteerde vliegveld Beek des nachts een Boeing 707 beladen met 165.000 eendagskuikens bestemd voor Lagos laten opstijgen, hetgeen in strijd was met een anti-lawaaibeschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 juni 1981, zoals die naderhand is gewijzigd: Stscrt 1981, 114) tot een geldboete van f 1000,= s 20 d h, tegen welk vonnis hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien, zijn namens hem vijf middelen van cassatie voorgesteld.
In middel I wordt aangevoerd, dat de Rechtbank niet bewezen heeft kunnen achten, dat requirant leiding heeft gegeven aan een verboden gedraging, omdat voor de betrokken vlucht ontheffing was verleend door de havenmeester, en deze ontheffing niet was ingetrokken. Het komt mij voor, dat de rechtbank grond van de gebezigde bewijsmiddelen bewezen heeft kunnen achten, dat de NV het telastegelegde feit: het des nachts laten opstijgen, hetgeen in strijd was met voormelde beschikking, heeft begaan. En eveneens, dat requirant daaraan leiding heeft gegeven. Dat een en ander ‘’verboden’’ was hoefde niet speciaal bewezen te worden: dat staat in de wet. De ontheffing waarop requirant in zijn cassatiemiddel doelt speelt m.i. in cassatie geen rol, omdat daarop tot zijn bevrijding door of namens requirant ter terechtzitting geen beroep is gedaan. De Rechtbank zal hebben aangenomen, dat deze ontheffing wel was verleend, doch als berustend op misleidende informatie van de kant van de NV, waarin requirant ook de hand had (zie hierover verderop) voor nietig moest worden gehouden, hetgeen mij een legitieme conclusie lijkt. Vgl. HR 5 maart 1948, NJ 1948, 200; CR van beroep 27 januari 1944, ARB 1944, 258 resp. HR 31 oktober 1938, NJ 1939, 139; 14 december 1954, NJ 1955, 119; 10 mei 1955, NJ 1956, 21; 5 juni 1964, 405; 13 november 1984, NJ 1985, 294, en concl. O.M. vóór HR 23 juni 1970, NJ 1970, 456. Zie voorts De Haan, Drupsteen, Fernhout, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, 3e druk, deel 2, p. 71, alsmede Cluysenaer, NJB 1970, p. 1000 en het rapport Algemene bepalingen van adm. recht, 5e druk, p. 221.
In middel II wordt gesteld dat de Rechtbank niet bewezen heeft kunnen achten, dat requirant leiding heeft gegeven aan de door de NV begane (verboden) gedraging. Mij dunkt, dat de Rechtbank dat leiding geven geredelijk bewezen heeft kunnen achten op grond van requirant ’s eigen verklaring (zie p. 3), waarbij ik wijs op zinsneden: ‘’Als directeur heb ik de feitelijke leiding in genoemde NV’’… ‘’In casu is een ontheffing verleend naar aanleiding van daartoe gedaan verzoek door de station-manager van de afhandeling. Teneinde deze ontheffing te verkrijgen heb ik aan deze station-manager de suggestie gedaan, om – in strijd met de waarheid – als externe oorzaak aan te voeren dat de aanlevering van eendagskuikens, welke met de Boeing vervoerd dienden te worden, zodanig vertraagd was, dat vertrek binnen de toegelaten periode uitgesloten was’’. Zie voorts de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] (station-manager) en [betrokkene 1] (havenmeester). Uit de verklaring van deze laatste blijkt met name, dat hij de ontheffing verleend heeft ‘’op grond dat de station-manager mij (hem, R.) meedeelde, dat de aanlevering van kuikens ... zodanig was vertraagd, dat vertrek binnen de toegelaten periode uitgesloten was’’.
Ik merk nog op, dat requirant ook nog wel een beroep doet op verklaringen van de havenmeester omtrent de betekenis van het niet-intrekken van de ontheffing, maar daaromtrent is door de Rechtbank niets vastgesteld. Het moet er integendeel juist voor gehouden worden, dat de Rechtbank is uitgegaan van de nietigheid van de ontheffing en het niet alsnog ingrijpen heeft opgevat als een zich neerleggen bij de moeilijke (maar) door requirant veroorzaakte situatie.
In middel III wordt betoogd, dat de Rechtbank het leiding geven ondanks de ‘’suggestie’’ waarvan hiervoor sprake was, deswege niet heeft kunnen bewezen achten, omdat met het probleem van de bewaking [betrokkene 2] was belast enz. Het komt mij voor, dat de Rechtbank geredelijk heeft kunnen aannemen, dat requirant, eenmaal zijn ondergeschikte aanzettend tot het geven van een niet op waarheid berustende voorstelling, ook aansprakelijk is voor hetgeen verder buiten zijn weten door de betrokken employee is gedaan.
In middel IV wordt erover geklaagd, dat de Rechtbank het beroep op overmacht (noodtoestand: het vliegtuig kon, zo het eerder (niet ‘’des nachts’’) zou zijn vertrokken, niet direct op de plaats van aankomst worden gelost, en zulks was gelet op de aard van de lading en de hoge temperatuur in Lagos noodzakelijk) ten onrechte, althans op onjuiste gronden heeft verworpen. Het komt mij voor, dat de Rechtbank dit beroep gelet op het onderzoek ter terechtzitting geredelijk heeft kunnen verwerpen door te stellen dat requirant (kort gezegd) zich tevoren beter had moeten laten informeren. Deze vaststelling blijft voor verantwoordelijkheid van de Rechtbank, en zal naar mijn mening in cassatie moeten worden gerespecteerd. Voorts wordt gesteld, dat requirant anders dan de Rechtbank stelt, niet gekozen heeft voor een overtreding van de Luchtvaartwet door de nachtvlucht toe te laten, doch slechts heeft geadviseerd hoe de havenmeester wellicht een ontheffing zou kunnen geven. Ook deze grief faalt, aangezien requirant nu eenmaal als directeur (leidinggevende) van een vliegveld een eigen verantwoordelijkheid heeft, die hem door de wet is opgelegd. Omdat hij het bewilligde is het vliegtuig kunnen starten. Aldus de gelet op de bewijsmiddelen legitieme gedachtengang van de Rechtbank.
In middel V wordt eveneens ten onrechte ervan uitgegaan, dat niet hij, requirant resp. de vliegveld exploiterende NV, waarvan hij de directeur was, maar de havenmeester verantwoordelijk was. Die had de nodige informaties moeten inwinnen enz. Hetzelfde geldt
mutatis mutandisvoor de stelling, dat de belader [betrokkene 2] verantwoordelijk zou zijn. Dat laatste is niet per se uitgesloten (er kunnen meer leidinggevenden of opdrachtgevers zijn), maar dat neemt niet weg, dat de Rechtbank gelet op de niet fraaie rol die requirant heeft gespeeld door met onjuiste gegevens de havenmeester te doen misleiden in elk geval verantwoordelijk is te achten voor hetgeen nadien is gebeurd.
De middelen niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,