ECLI:NL:PHR:1987:AB8285

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 1987
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
80186
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse aangifte en de verplichting tot motivering van de proeftijd bij voorwaardelijke straf

In deze zaak gaat het om de vraag of de rechter bij de oplegging van een voorwaardelijke straf verplicht is om redenen op te geven voor de duur van de proeftijd, zoals vastgelegd in artikel 359, lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte heeft aangevoerd dat de rechter deze verplichting heeft, maar de Hoge Raad oordeelt anders. De conclusie van de Advocaat-Generaal (CAG) stelt dat noch de wetsgeschiedenis noch de rechtspraak steun biedt voor de opvatting dat de proeftijd als een straf of maatregel moet worden beschouwd. De proeftijd is immers bedoeld om de termijn te bepalen waarbinnen de niet-nakoming van voorwaarden kan leiden tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. De Hoge Raad concludeert dat artikel 359, lid 5 Sv. niet van toepassing is op de proeftijd die aan een voorwaardelijke veroordeling is verbonden. De zaak wordt dan ook verworpen.

Conclusie

N.E.
Nr. 80.186
Zitting 16 december 1986
Mr. Meijers
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbare Heren,
De stelling van het middel is dat de rechter ingevolge het bepaalde in het vijfde lid van artikel 359 Sv. gehouden is bij de oplegging van een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf ook de redenen op te geven die tot het bepalen van de duur van de proeftijd, als in de uitspraak bepaald, hebben geleid.
Het is, meen ik, niet verrassend dat noch de parlementaire geschiedenis van de Wet vermogenssancties (Wet van 31 maart 1983, S. 153) noch de rechtspraak steun voor deze opvatting bieden. De proeftijd zelf is geen straf of maatregel, bedoeld in artikel 359, lid 5 Sv.; zij bepaalt het tijdstip tot welk de niet-nakoming van de algemene of de bijzondere voorwaarden, bedoeld in artt. 14a, lid 1 en 14c Sr. (voor meerderjarigen) en artikel 77z, lid 2 Sr. (voor minderjarigen), tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf kan leiden.
Daarom strekt het voorschrift van artikel 359, lid 5 Sv. zich niet uit tot de aan een ‘’voorwaardelijke veroordeling’’ verbonden proeftijd.
Ik concludeer tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,