ECLI:NL:PHR:1987:AB8285
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Meijers
- Rechtspraak.nl
Valse aangifte en de verplichting tot motivering van de proeftijd bij voorwaardelijke straf
In deze zaak gaat het om de vraag of de rechter bij de oplegging van een voorwaardelijke straf verplicht is om redenen op te geven voor de duur van de proeftijd, zoals vastgelegd in artikel 359, lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte heeft aangevoerd dat de rechter deze verplichting heeft, maar de Hoge Raad oordeelt anders. De conclusie van de Advocaat-Generaal (CAG) stelt dat noch de wetsgeschiedenis noch de rechtspraak steun biedt voor de opvatting dat de proeftijd als een straf of maatregel moet worden beschouwd. De proeftijd is immers bedoeld om de termijn te bepalen waarbinnen de niet-nakoming van voorwaarden kan leiden tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. De Hoge Raad concludeert dat artikel 359, lid 5 Sv. niet van toepassing is op de proeftijd die aan een voorwaardelijke veroordeling is verbonden. De zaak wordt dan ook verworpen.