Conclusie
Onderdeel 1van het middel in het
principale beroepwordt m.i. tevergeefs voorgesteld. Het hof heeft de onrechtmatige handelwijze van [eiser] als volgt omschreven: ‘’Door reeds kort nadat bedoeld bedrag onder zijn berusting was gekomen dit zonder enig voorafgaand bericht aan, laat staan met toestemming van, geïntimeerde aan de kopers terug te betalen pleegde appellant, die als notaris mede het oog gericht diende te houden op de rechtmatige belangen van ook anderen dan zijn lasthebbers (lees: lastgevers, ASH), een onrechtmatige daad tegenover geïntimeerde’’. Het is duidelijk dat het hof de onrechtmatige daad niet heeft gezocht in het enkele terugbetalen, maar in het terugbetalen zonder voorkennis laat staan toestemming van verkoopster. Het onderdeel meent dat verkoopster dit laatste niet aan haar vordering (voor zover gebaseerd op onrechtmatige daad) ten grondslag heeft gelegd, doch ten onrechte; zie immers de dagvaarding onder 7 (‘’zonder haar voorkennis of instemming’’ en ‘’het moment waarop anderszins met medewerking en goedvinden van eiseres’’) in verband met sub 9 (‘’in de gegeven omstandigheden’’) en de conclusie van repliek blz. 3 infra (‘’had gedaagde derhalve nimmer buiten eiseres om tot terugbetaling van de waarborgsom mogen overgaan’’).
Onderdeel 2betoogt dat het hof op blz. 4, alinea 2 en 3 van zijn arrest, ervan is uitgegaan dat aan notaris [eiser] een recht toekwam op het aan hem overgemaakte bedrag van fl. 185.000,- als op een identificeerbare en geïndividualiseerde zaak. Het onderdeel mist feitelijke grondslag. Blijkens zijn behandeling van grief 1 (blz. 2/3 van het arrest) heeft het hof zich, verwijzend naar HR 3 februari 1984, NJ 1984, 752 (WMK), juist niet op dit standpunt gesteld. Het valt het hof niet kwalijk te nemen dat het, na de juridische problematiek correct uiteen te hebben gezet, zijn betoog in begrijpelijk Nederlands voortzet. Ook dit vervolg is trouwens correct. Men kan immers in de onderhavige casuspositie het (als onderdeel van een groter bedrag) naar de notaris overgemaakte en op zijn bank- of girorekening staande bedrag van fl. 185.000,- heel wel aanduiden als een ‘’onder de notaris berustend bedrag’’. Dit bedrag is, naar het hof feitelijk heeft vastgesteld, vervolgens door de notaris aan de kopers terugbetaald.
onderdeel 3wordt betoogd heeft het hof wel degelijk de stelling weerlegd dat de notaris gehouden was de waarborgsom van fl. 185.000,- op verzoek van de kopers aan hen terug te betalen. Het hof heeft immers op blz. 4, tweede alinea, van zijn arrest overwogen dat de aanwezigheid van dat bedrag bij de notaris tot strekking had de verkoopster de mogelijkheid tot verhaal te bieden bij niet-nakoming van de overeenkomst door de kopers. Mede gezien de verwijzing naar r.o. 4 van het vonnis baseert het hof dit op uitleg van art. 4 lid 2 in verband met art. 5 lid 1 van de koopovereenkomst (hierboven onder 1 sub
aen
bweergegeven). Het hof heeft voorts vastgesteld dat de notaris de strekking van art. 4 lid 2 (dus: het karakter van waarborgsom van het overgemaakte bedrag) kende, en daarom dat bedrag niet buiten de verkoopster om mocht terugbetalen aan de kopers. Deze redenering komt mij geheel sluitend en begrijpelijk voor. Het hof was daarnaast niet gehouden op alle stellingen van de notaris expliciet in te gaan, met name niet die welke worden genoemd in de verschillende alinea’s van onderdeel 3. Ik maak daarover nog kort de volgende opmerkingen.
vervolgensvastgesteld dat notaris [eiser] met de strekking (zoals door het hof vastgesteld) bekend was.
faalt onderdeel 3.
onderdelen 4 en 5betreffen de vraag welke betekenis toekomt aan het feit dat de kopers failliet zijn verklaard.
eerst onderdeel 5dat zich richt tegen ’s Hofs overweging op blz. 4, vierde alinea, van het arrest, inhoudende dat er geen grond bestaat om aan te nemen dat verkoopster indien haar tijdig van het voornemen tot de terugbetaling was kennis gegeven, niet toen reeds tijdig door middel van beslag haar belangen veilig zou hebben gesteld en zich op die wijze genoemd bedrag had kunnen doen betalen vóórdat de kopers in 1982 failliet werden verklaard.
schadevergoeding, afhankelijk is van de uitkomst van haar procedure tegen de kopers of van de onbetwiste verificatie van haar vordering in hun faillissementen. Dit heeft het hof echter niet miskend, omdat de – door het hof bekrachtigde – veroordeling door de rechtbank onder deze voorwaarde is uitgesproken.
uitbetalingvan de waarborgsom niet van voormelde voorwaarde afhankelijk was. Het hof heeft kennelijk de hoger genoemde bepalingen van de koopovereenkomst mede uitgelegd in het licht van de ten processe (bij c.v.d. en m.v.a.) overgelegde en door partijen bediscussieerde modelakten, waaruit blijkt dat een waarborgsom als ten processe bedoeld door de notaris aan de verkoper behoort te worden uitgekeerd indien de koper na in gebreke te zijn gesteld gedurende een zekere termijn niet aan zijn verplichtingen voldoet. Dat deze laatste situatie zich hier voordeed is niet alleen door de rechtbank Arnhem in januari 1982 vastgesteld, maar is ook in een in 1980/1981 tussen verkoopster en kopers gevoerde kort gedingprocedure zowel door de president als in hoger beroep aangenomen (de uitspraken zijn bij c.v.r. overgelegd). Onder deze omstandigheden kon het hof m.i. geredelijk tot zijn prognose komen.
nietdoor het faillissement zijn vervallen.
onderdeel 4geen bespreking meer. Niettemin geef ik daarover nog kort mijn mening.
ofverkoopster behoort;
beidenhebben zij een vorderingsrecht terzake van de (zich blijkens NJ 1984, 752 in het vermogen van de notaris bevindende) waarborgsom, zij het onder (complementaire) voorwaarden als zojuist genoemd. Normaal gesproken vloeit deze rechtsverhouding voort uit overeenkomsten – wil men: een driepartijenovereenkomst – die koper en verkoper beiden met de notaris sluiten; in het onderhavige geval vloeit zij deels voort uit overeenkomst, deels (namelijk voor zover het betreft de verhouding notaris-verkoopster) uit het ongeschreven recht. Verschil maakt dit echter niet uit, met name niet voor het hier van belang zijnde punt: tot het vermogen van de kopers behoort niet het (persoonlijke) recht op de waarborgsom zonder meer, doch dat recht onder de omschreven voorwaarde; ook de faillissementscurator is aan die voorwaarde gebonden, zodat het intreden van de faillissementstoestand noch wijziging brengt in de rechten van verkoopster noch in de verplichtingen van de notaris.
andersde annotator en Kraan, WPNR 5557 (1981). De noot van Mijnssen onder HR 27 januari 1984, NJ 1985, 526 stipt het arbitrale vonnis ook aan, doch in geheel ander verband. Vergelijk ook Hof Amsterdam 24 december 1975, NJ 1975, 211.
faaltm.i.
onderdeel 4.
Onderdeel 6(zoals bij repliek gepreciseerd) betoogt dat zolang de schade die verkoopster terzake van onrechtmatige daad heeft geleden niet in rechte is vastgesteld, deze schade nog niet bestaat en dat daarover dus geen rente kan lopen. Deze stelling is onjuist. De wettelijke rente over een vordering tot schadevergoeding loopt zodra
a) de vordering opeisbaar is, en
b) aan art. 1286 lid 3 is voldaan. Aan
b) is in casu voldaan. Aan
a) is ook voldaan; het onderdeel gaat er trouwens zelf van uit dat de schade is geleden, en hierdoor is de vordering ontstaan en opeisbaar. Dat de hoogte van de schade vaststaat is niet vereist, laat staan dat deze in rechte is vastgesteld. Zie Asser-Rutten-Hartkamp I nr. 419, HR 12 april 1985, NJ 1985, 625 m.o. G. O.D. II (Bloembergen) nr. 63.
onderdeel 6 faaltderhalve, en
daarmede het principale beroep.
niet voldaanaan de voorwaarde waaronder het
incidentele cassatieberoepis ingesteld. Het behoeft dus geen behandeling.