Conclusie
Primair. Klager heeft het Nederlanderschap nooit verloren, aangezien de verlening van de ‘’deutsche Staatsangehörigkeit’’ aan zijn ouders, die zich ook over hem uitstrekte, niet het verlies van het Nederlanderschap mee kan hebben gebracht, omdat deze ‘’Staatsangehörigkeit’’ werd toebedeeld door een Staat die toendertijd door Nederland niet werd erkend.
Subsidiair. Klagers ouders zouden vóór klagers meerderjarigheid naar Nederland zijn teruggekeerd, indien hun dat niet zou zijn geweigerd door de autoriteiten van de DDR.
Meer subsidiair. Dat klager niet binnen een jaar na het bereiken van de meerderjarigheid heeft geopteerd voor herkrijging van het Nederlanderschap kan hem in redelijkheid niet worden tegengeworpen. Het doen van een dergelijke optie zou hem in de DDR als een ernstig misdrijf zijn aangerekend, terwijl hij het grondgebied van de DDR niet mocht verlaten.
rechtheeft op herkrijging van het Nederlanderschap via naturalisatie.