ECLI:NL:PHR:1986:AD7441

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 1986
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
80543U
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van vervolgingsuitlevering van de opgeëiste persoon door het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak oordeelt de Hoge Raad over de toelaatbaarheid van de door het Verenigd Koninkrijk gevraagde vervolgingsuitlevering van de opgeëiste persoon. De Rechtbank te Amsterdam had eerder de executieuitlevering toelaatbaar verklaard, maar het cassatieberoep van de opgeëiste persoon werd op 1 juli 1986 door de Hoge Raad verworpen. De zaak betreft een uitleveringsverzoek dat voldoet aan de vereisten van het bilaterale uitleveringsverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, met uitzondering van de feiten 15-17. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat er voldoende bewijs van schuld is, wat betekent dat er een vermoeden van schuld bestaat aan de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd. De verzochte uitlevering is dus toelaatbaar, behoudens de feiten 1-14. Daarnaast wordt het verzoek tot overgave van inbeslaggenomen goederen toegewezen.

Conclusie

AP/AT
Nr. 80.543 U
Zitting 10 september 1986
Mr. Remmelink
Conclusie inzake:
[de opgeëiste persoon]
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak dient Uw Raad als feitelijk rechter, doende wat de Rechtbank te Amsterdam (wier uitspraak in zoverre werd vernietigd) had behoren te doen, te oordelen over de toelaatbaarheid van de door het Verenigd Koninkrijk gevraagde vervolgingsuitlevering van de opgeëiste persoon. De executieuitlevering is destijds door de Rechtbank toelaatbaar verklaard en het daartegen door de opgeëiste persoon ingestelde cassatieberoep is door Uw Raad op 1 juli 1986 verworpen.
Aangezien dit feit ook voorkomt in de verwante uitleveringszaak [medeverdachte], die Uw Raad zoëven heeft behandeld, volsta ik met te verwijzen naar het betoogde in deze zaak (ik voeg de conclusie in die zaak hierbij).
Mijn slotsom in de zaak luidt:
Het verzoek en de daarbij overgelegde stukken voldoen aan de vereisten van het bilaterale uitleveringsverdrag tussen ons land en het Verenigd Koninkrijk, behoudens de feiten 15–17.
Er is sprake van voldoende schuld en derhalve kan gezegd worden dat er niet is gebleken, dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd.
De verzochte uitlevering is mitsdien behoudens wat de feiten 1-14 betreft toelaatbaar. Voorts ware toe te wijzen het verzoek tot overgave van de inbeslaggenomen goederen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,