In deze zaak waarin het Hof, behoudens de strafoplegging bevestigend het vonnis van de Rechtbank, requirant heeft veroordeeld ter zake van ‘’medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in art. 3, onder B, Opiumwet gegeven verbod’’, meermalen gepleegd (verkopen, afleveren en bewerken van ‘’hennep’’) tot een gevangenisstraf voor de tijd van 20 weken, waarvan 14 weken voorwaardelijk (proeftijd 2 jaar), tegen welk arrest hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien, is namens hem één middel van cassatie voorgesteld.
Aangevoerd wordt dat het Hof in zijn strafmotivering ten onrechte heeft gesteld, dat het gebruik van softdrugs (afgezien van de daaraan verbonden gevaren voor de volksgezondheid) een situatie kan scheppen die tot gebruik van andere verdovende middelen leidt. Dat zou requirant — aldus requirant — een niets zeggende bewering zijn, want de stepping stone theorie zou door deskundigen worden afgewezen. Het komt mij voor, dat Uw Raad zich bij deze feitelijke en voor zijn verantwoordelijkheid komende vaststelling van het Hof zal moeten neerleggen, tenzij zou moeten worden aangenomen, dat zij evidentelijk kant noch wal raakt. Doch dit lijkt mij echter niet het geval, met name niet, wanneer wij de uitspraak van het Hof lezen in deze zin, dat niet gesteld wordt dat het gebruik van hashish noodzakelijk leidt tot een overstap naar andere zwaardere verdovende middelen (aldus ook een rapport van de Wereldgezondheidsraad, NRC 19 november 1971), maar wèl, dat er een relatie is tussen beide, en dat het gebruik van de zachte drugs die van de harde niet zelden bevordert, waarbij overigens allerlei oorzaken, waaronder ook sociale, aanwijsbaar kunnen zijn. Misschien ga ik te ver, wanneer ik meen hier te mogen berichten, dat ik zelf bij het lezen van vele politie-processen-verbaal in heroïnezaken ook die indruk heb gekregen. Ik citeer uit een van mijn aantekeningen de volgende verklaring: ‘’Sinds ik in Nederland ben, gebruik ik verdovende middelen. Ik ben begonnen met het roken van hashish en marihuana en sedert een jaar of vijf gebruik ik heroïne (griffienummer 68855). Een soortgelijke verklaring is te vinden in de zaak griffienummer 67782. Tenslotte leg ik nog een fotocopie over uit een politie-proces-verbaal, eveneens inhoudende zo'n verklaring (griffienummer 68230).
Ook politiemensen, die ik hierover sprak, repten van deze relatie, en uit de pers noteerde ik hierover eveneens iets. Zo stelde de bekende enige tijd geleden gepensioneerde Groningse hoofdcommissaris Heijink: ‘’Juist softdrugs vormen het voorportaal van de harddrugsverslaving’’ (NvhN 26 mei 1976), en een wat lager geordende maar nog dichter bij de praktijk staande politieman verklaarde tegenover het NvhN van 26 april 1975: ‘’alle harddruggebruikers zijn met softdrugs begonnen’’.
Overgaande naar meer wetenschappelijke informanten noem ik de forensisch psychiater E.C. van Essen (De Volkskrant, 23 december 1976): Het gebruik van soft drugs als hasj leidt in veel gevallen tot verslaving aan hard drugs, bijv. heroïne. In zijn proefschrift Drugs, druggebruikers en drugscene, 1975, stelt (aldus Trouw, 10 oktober 1975), H. Cohen, dat hashish de drug is waarmee de meeste ondervraagden hun druggebruik zijn begonnen. Aldus ook de Munsterse hoogleraar Dittrich op een Duits-Nederlandse bijeenkomst in de Duitse grensstad Nordhorn (Trouw 11 december 1982), alsmede Victoria Jackson Binion in het Journal of social issues, zomer 1982, waarvan een resumé te vinden is in Justitiële verkenningen, nummer 10/1982 (heroïnenummer), p. 51. Zie voorts stelling 10 bij het proefschrift Psychiatrie en Reclassering (1967) van de forensisch psychiater W. Goudsmit alsmede het rapport van de Werkgroep Verdovende Middelen, Achtergronden en risico's van druggebruik, ingesteld door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de Minister van Justitie, 1972, p. 55. Tenslotte herinner ik aan een enquete die collega Buikhuisen in 1970 heeft gehouden onder de Nederlandse schooljeugd. Van de gebruikers consumeerde 23 % zowel hard als soft drugs: zouden deze (zo durf ik te vragen) niet vrijwel allen met soft drugs zijn begonnen?
Nogmaals: wij pretenderen hier uiteraard niet met deze simpele gegevens een wetenschappelijke stelling over de stepping-stone theorie te debiteren. Wij menen echter wel aannemelijk gemaakt te hebben, dat de vaststelling van het Hof, dat er een positieve (of zo men wil negatieve) relatie is niet volstrekt onhoudbaar is (vanwege die verwevenheid willen sommigen beide branches dan ook scherp scheiden, en willen het softdrug-gebruik legaliseren), en mitsdien gerespecteerd dient te worden in cassatie.
Het middel niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.