ECLI:NL:PHR:1986:AC9315

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 1986
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1591 Besch
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op verzoek van buitenlandse autoriteiten en recht op rente over inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende beslag op een geldbedrag van 290.000 Zweedse kronen, dat in 1982 onder de klager inbeslaggenomen is en inmiddels is teruggegeven. De Rechtbank heeft het verzoek tot betaling van rente over dit bedrag niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij het verzoek niet op de wet gegrond achtte. De klager was wel opgeroepen voor een raadkamerbehandeling, maar er is geen proces-verbaal van deze behandeling opgemaakt. Dit verzuim heeft geleid tot de vraag of de Rechtbank het verzoek had moeten behandelen. De Hoge Raad oordeelt dat het ontbreken van een proces-verbaal van de raadkamer een wezenlijk vormverzuim is, wat de nietigheid van het onderzoek met zich meebrengt. Dit is ook het geval al is dit niet expliciet in de wet vermeld.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag of de klager recht heeft op rente over het inbeslaggenomen geldbedrag gedurende de periode dat dit door de justitie aan zijn beschikking is onttrokken. De Hoge Raad stelt vast dat ingevolge de wet het inbeslaggenomen geld onder hoede van de griffier wordt gesteld, en dat de regeling omtrent inbeslaggenomen voorwerpen ook van toepassing is op inbeslagname op grond van de Uitleveringswet. De Hoge Raad concludeert dat als er rente is gekweekt op het inbeslaggenomen geld, de klager recht heeft op teruggave van deze rente. De Rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de klager niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en verwijst de zaak terug voor herbehandeling.

Conclusie

A.T.
Nr. 1591 Request.
Parket, 12 maart 1985
Mr. Remmelink
Conclusie inzake:
[requirant]
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak heeft de Rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek strekkende tot betaling van rente over een bedrag van 290.000 Zweedse kronen, die in 1982 onder hem inbeslaggenomen en inmiddels teruggegeven zijn.
De Rechtbank heeft dit verzoek nl. als niet op de wet gegrond beschouwd, en heeft het deswege niet in behandeling genomen. Hoewel requirant blijkbaar wel is opgeroepen voor een raadkamerbehandeling, heeft een dergelijke behandeling niet plaatsgevonden. Althans daarvoor houd ik het, want een proces-verbaal van de behandeling is niet opgemaakt.
Er is een schriftuur inhoudende één cassatiemiddel binnengekomen, waarin geklaagd wordt over deze gang van zaken. De Rechtbank had, aldus het middel wèl in behandeling moeten nemen. Gesteld wordt, dat de Rechtbank het klaagschrift had kunnen opvatten als inhoudende een klacht over het gebruik dat van het inbeslaggenomen geld is gemaakt. Verwezen wordt naar art. 10 lid 3 Besluit Inbeslaggenomen Voorwerpen, waarin is bepaald dat tijdens het beslag geboren jongen van inbeslaggenomen dieren aan de rechthebbende worden afgegeven tegen betaling van de noodzakelijke kosten enz. Het komt mij echter voor, dat de wetgever niet gewild zal hebben dat bewaarders van geldsommen de verplichting hebben te zorgen voor een behoorlijke ‘’belegging’’. Dat zou de taak van de bewaarders enorm bezwaren, en zou — verwacht ik — een uitgebreide administratie vereisen. De vergelijking met de dieren gaat niet op, want aangenomen mag worden dat het hier gaat om dieren die reeds drachtig waren toen zij inbeslaggenomen werden. Ook uit de omstandigheid dat de wetgever hier wel gesproken heeft, maar over het kweken van rente zwijgt, kan worden afgeleid, dat deze service door het woord gebruik in art. 552a Sv. niet wordt omvat. Bedacht moet hierbij worden, dat inbeslaggenomen gelden niet zelden ook als overtuigingsstukken moeten worden aangemerkt, als wanneer bewaring in natura uiteraard geïndiceerd is.
Ik moet toegeven, dat deze wettelijke situatie, waarmee de feitelijke toestand in overeenstemming schijnt, niet altijd bevredigend is. Men zou zich kunnen voorstellen een wettelijke regeling, waarbij gelden en andere waardepapieren die alleen voor verbeurdverklaring in aanmerking komen (hierover beslist de Officier) bij een bankinstelling worden gedeponeerd teneinde deze op de gebruikelijke wijze te beheren. Faillissementscuratoren schijnen binnenkomende gelden ook op deze wijze bij een bankinstelling te deponeren, zodat het geld niet renteloos blijft liggen.
Een andere zaak is waar hier toch in beginsel (gelet ook op het aanvullend klaagschrift) wordt geklaagd over een verkeerd ‘’gebruik’’ van het geld de Rechtbank een officiële behandeling niet achterwege had moeten laten. Ik moet aannemen, nu een proces-verbaal ontbreekt, zo'n behandeling niet heeft plaatsgehad, schoon requirant wel daarvoor werd opgeroepen.
Op deze laatste grond concludeer ik dat Uw Raad de beschikking waarvan beroep zal vernietigen, en de zaak zal verwijzen naar het Hof van het ressort teneinde haar op het bestaande klaagschrift opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,