ECLI:NL:PHR:1986:AC9315
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Beslag op verzoek van buitenlandse autoriteiten en recht op rente over inbeslaggenomen geldbedrag
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende beslag op een geldbedrag van 290.000 Zweedse kronen, dat in 1982 onder de klager inbeslaggenomen is en inmiddels is teruggegeven. De Rechtbank heeft het verzoek tot betaling van rente over dit bedrag niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij het verzoek niet op de wet gegrond achtte. De klager was wel opgeroepen voor een raadkamerbehandeling, maar er is geen proces-verbaal van deze behandeling opgemaakt. Dit verzuim heeft geleid tot de vraag of de Rechtbank het verzoek had moeten behandelen. De Hoge Raad oordeelt dat het ontbreken van een proces-verbaal van de raadkamer een wezenlijk vormverzuim is, wat de nietigheid van het onderzoek met zich meebrengt. Dit is ook het geval al is dit niet expliciet in de wet vermeld.
Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag of de klager recht heeft op rente over het inbeslaggenomen geldbedrag gedurende de periode dat dit door de justitie aan zijn beschikking is onttrokken. De Hoge Raad stelt vast dat ingevolge de wet het inbeslaggenomen geld onder hoede van de griffier wordt gesteld, en dat de regeling omtrent inbeslaggenomen voorwerpen ook van toepassing is op inbeslagname op grond van de Uitleveringswet. De Hoge Raad concludeert dat als er rente is gekweekt op het inbeslaggenomen geld, de klager recht heeft op teruggave van deze rente. De Rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de klager niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en verwijst de zaak terug voor herbehandeling.