Conclusie
Nr. 79.477
Zitting 2 september 1986
[verzoeker]
Uit de parlementaire behandeling van het voorstel tot invoering van deze bepaling blijkt duidelijk, dat met het element "wederrechtelijk" bedoeld wordt: "onbevoegdelijk". Verdachte dient onbevoegd te zijn de ander of de derde, bedoeld in dat artikel, te dwingen tot het doen, dulden of nalaten van een gedraging.
Tegen het arrest van het hof heeft de verzoeker zich van beroep in cassatie voorzien. Namens hem is bij schriftuur door Mr. G. Spong, advocaat, één middel van cassatie voorgesteld en toegelicht, waarin de uitleg die het hof in de hiervoor opgenomen passage aan de term "wederrechtelijk" in art. 284 Sr., geeft, als onjuist wordt bestreden. Eigenlijk moet ik het genuanceerder uitdrukken: dat het woord "wederrechtelijk" in art. 284 Sr. betekent: "onbevoegdelijk" zijn - meen ik - politierechter, hof èn de verdediging met elkaar eens. De opvatting hieromtrent van de officier van justitie, als opgenomen in zijn appèl-memorie en hiervoor vermeld, is
nietjuist: Was er bevoegdheid om de ander - [benadeelde] - te dwingen om te stoppen en uit te stappen, dan zou de onbetamelijkheid van het middel: déze bedreiging met dit geweld, het dwingen niet wederrechtelijk maken in de zin van: zonder daartoe bestaande bevoegdheid. Een moeder dwingt haar minderjarige dochter niet uit te gaan (iets niet te doen) door haar te bedreigen haar anders een pak slaag te geven, of erger. Dan is er sprake van dwingen door bedreiging met geweld maar er wordt niet zonder bevoegdheid gedwongen. Het gaat er dus om of de verzoeker onder de gegeven omstandigheden bevoegd was [benadeelde] te dwingen om te stoppen en de auto te verlaten (aldus ook Noyon- Langemeijer-Remmelink, art. 284 Sr., aant. 2).
Twee voorbeelden dringen zich op: de afspraak gold niet een tochtje van Utrecht naar Arnhem, maar - desnoods met een kameel - van een noordelijk punt van de Sahara naar een zuidelijk.
Of: de eigenaar die zijn huis verhuurd heeft (ook een afspraak of overeenkomst) dwingt tijdens de huurperiode de huurder het huis te verlaten omdat hij hem anders dood zal schieten.
Ingevolge de overeenkomst of afspraak bestaat er geen bevoegdheid om tussentijds een ander te dwingen (dus "tegen diens wil") auto, kameel of huis te verlaten zonder dat daartoe enige aanleiding bestond.
Het feit dat verzoeker over de auto van zijn werkgever als heer en meester mocht beschikken, bracht mee, dat hij met [benadeelde] mocht afspreken dat deze als chauffeur hem, daar hij zelf "onbekwaam" was van Utrecht naar Arnhem zou vervoeren maar niet dat hij [benadeelde] samen met diens echtgenote onder vervaarlijke bedreigingen in strijd met die afspraak, en zonder enige (redelijke) aanleiding mocht dwingen nog niet halverwege de route de auto te verlaten en in de berm achter te blijven. De verzoeker heeft [benadeelde] daartoe m.i. gedwongen "zonder daartoe gerechtigd te zijn". Zover ik zie kan het beroep op Riphagen, Tijdschrift van Strafrecht, 1931, blz. 138 e.v. en D. Vermunt: Onrecht en wederrechtelijkheid in de strafrechtsdogmatiek, diss. 1984, blz. 175 e.v., daar niets aan veranderen. Strijd met een objectiefrechtelijke wetsbepaling - "strijd met het recht" - wordt niet vereist.
Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep.