Art. 13, lid 1, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Vpb. '69) houdt in:
‘’Ingeval de belastingplichtige sedert het begin van het jaar onafgebroken een deelneming heeft gehad in een vennootschap ….., blijven voordelen uit hoofde van die deelneming ….. bij het bepalen van de winst buiten aanmerking.’’
Deze bepaling (Nota, Bijlagen Handelingen Tweede Kamer, 1959-1960 - 5380, nr. 9, blz. 15, onder b, 3e al.)
‘’bevat ….. deze belangrijke uitbreiding van de deelnemingsvrijstelling dat het fiscale deelnemingsregime eveneens geldt voor de financiële voor- en nadelen welke bij de waardering of vervreemding van de deelneming zelf aan de dag treden (koerswinsten en -verliezen).'';
(Memorie van toelichting, 6000, nr. 3, blz. 14, linkerkolom, 2e al.)
‘’De waarde-fluctuaties van een deelneming zijn immers, over het geheel genomen, bij het deelnemende lichaam de afspiegeling van de winsten en verliezen van het lichaam waarin wordt deelgenomen. Indien deze winsten en verliezen bij het berekenen van de winst van het deelnemende lichaam buiten beschouwing worden gelaten, ontstaat een sluitend systeem waarbij winsten zowel als verliezen voor de vennootschapsbelasting slechts éénmaal in aanmerking worden genomen.'';
(blz. 20,
Artikel 12, onder 4-5)
‘’De vrijstelling zal ….. zich uitstrekken tot al hetgeen uit hoofde van de deelneming wordt genoten. Deze uitbreiding heeft met name ten doel dat onder de nieuwe regeling ook koerswinsten in de vrijstelling zullen delen. Uiteraard dient de vrijstelling voor koerswinsten hand in hand te gaan met de uitschakeling van koersverliezen op de deelneming. Anders zou bij de moedermaatschappij de situatie ontstaan, dat alle verliezen op deelnemingen aan de fiscus worden gepresenteerd, terwijl de winsten buiten de belastingheffing blijven. Het ….. begrip ‘’voordelen’’ omvat dus ..... evenzeer de negatieve resultaten. (Voor de vrijstelling) komen als positieve bedragen in aanmerking de ter zake van de deelneming ontvangen dividenden ….., alsmede de winst bij verkoop van de aandelen ....., dan wel de winst die wordt genoten bij de liquidatie van de vennootschap waarin is deelgenomen. Als negatieve bedragen gelden afboekingen op de boekwaarde van de deelneming, alsmede, verlies bij verkoop of liquidatie.'';
(Memorie van antwoord, 1962-1963, nr. 9, blz. 23, rechterkolom, 5e al., - blz. 24, linkerkolom, 2e al.)
‘’vele leden ….. suggereren ….. een ander systeem, dat hierop neerkomt dat waardedalingen beneden de kostprijs niet buiten beschouwing blijven, maar daartegenover latere waardestijgingen tot aan het bedrag van de kostprijs in ieder geval tot de winst bijdragen ..... de ondergetekenden ….. streven naar een oplossing waarbij winsten en verliezen voor de vennootschapsbelasting slechts éénmaal in aanmerking worden genomen. ….. Hetgeen de hier aan het woord zijnde leden voorstellen past niet bij het genoemde uitgangspunt …... Niet alleen kan immers bij dit voorstel vrij gemakkelijk dubbele verliescompensatie - compensatie zowel aan dochterszijde als aan moederszijde - optreden en in bepaalde gevallen ook het belasten bij de moedermaatschappij van bij de dochtermaatschappij reeds belaste winst, maar ook ingeval de deelneming overgaat in andere handen kunnen zich consequenties voordoen welke strijden met de grondslag van de deelnemingsvrijstelling. Indien de n.v. A een dochtermaatschappij opricht voor 100 en deze na enige tijd verkoopt aan de n.v. B voor 50 in verband met in deze dochter geleden verliezen, kan zij in het voorstel van deze leden een verlies van 50 tot uitdrukking brengen. Indien de dochter daarna weer winst maakt, bestaat er voor de n.v. B geen verplichting deze tot uitdrukking te brengen. Het is daarbij zeer wel mogelijk (bv. door aanwending van de regeling voor aanloopverliezen) dat de dochtermaatschappij de oude verliezen kan compenseren met nieuwe winsten. De ondergetekenden zien niet in dat de belangen van de fiscus bij dit systeem worden ontzien. Zij vrezen veeleer een zeker ‘’eenrichtingsverkeer''. Ook in het volgende eenvoudige voorbeeld kan zich dit voordoen. Stel dat de n.v. A de deelneming na enige tijd voor 200 verkoopt aan de n.v. B.; dan is de vervreemdingswinst ad 100 vrijgesteld bij de n.v. A. Dit is op zichzelf ook juist, aannemende dat deze 100 de representatie is van bij de dochtermaatschappij belaste of nog te belasten winst. Indien de dochtermaatschappij onmiddellijk daarna verlies lijdt en de n.v. B. haar deelneming waardeert op 100, kan de n.v. B. in het systeem van deze leden terstond een verlies tot uitdrukking van 100, hoewel het zeer wel mogelijk is dat de verliezen via de carry back bij de dochter zullen worden gecompenseerd.''