Voetnoten
1.Op verjaring is in deze zaak geen beroep gedaan. De regeling van de bevrijdende verjaring volgens de artt. 1986 e.v. BWNA is vrijwel gelijkluidend aan die van de artt. 2004 BW. Bij een eis tot schadevergoeding als de onderhavige kan van een verjaringstermijn van 30 jaar worden uitgegaan.
2.Centro Ortopédico y Traumatologico op Curaçao.
3.Zie over het overeenkomstige art. 1638x van het Nederlandse BW de recente arresten HR 15 oktober 1982, NJ 1984, 21, m.n. F.H.J. Mijnssen, HR 29 april 1983, NJ 1984, 19, m.n. P.A. Stein en HR 10 juni 1983, NJ 1984, 20, P.A. Stein. Nadere gegevens zijn te vinden in de cc.o.m. bij deze arresten.
4.Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse taal, 11e uitgave 1984, p. 2275 l.k. Als voorbeeld van gebruik van het woord in de eerste betekenis wordt gegeven: psychiatrische inrichting; in de tweede betekenis: psychiatrisch rapport.
5.Ibidem, met als voorbeeld: een psychische afwijking.
6.Ik heb ‘’psychiatrisch’’, met welk woord de raadsman van eiser aansluiting bij de terminologie van het bestreden vonnis heeft gezocht, vervangen door psychisch, om de eerder aangegeven redenen.
7.Vgl. HR 25 maart 1983, NJ 1984, 629 en de c.o.m. bij dat arrest (mr. Ten Kate), p. 2187 r.k. alsmede de noot van Brunner sub 1.
8.Zie HR 20 juni 1969, NJ 1969, 374, m.n. G.J. Scholten, ad tweede onderdeel van het tweede middel, slot; HR 9 februari 1979, NJ 1979, 400, m.n. F.H.J. Mijnssen, ad tweede onderdeel; zie i.h.b. de c.o.m. (mr. Ten Kate) op p. 1268 l.k.: ‘’Bedacht zij dat niet elke fout of nalatigheid in de medische behandeling en de verdere revalidatie de tot aansprakelijkheid leidende keten doorsnijdt …’’; idem annotator Mijnssen: ‘’Medische fouten, gemaakt bij de behandeling van het slachtoffer van een ongeval, kunnen wellicht, maar hoeven geenszins, omstandigheden zijn welke in redelijkheid niet aan de aansprakelijke kunnen worden toegerekend’’. Zie ook het strafrechtelijke arrest HR 23 december 1980, NJ 1981, 534, m.n. G.E. Mulder, ad eerste middel, i.h.b. p. 1904 r.k., eerste volle al.; verwijzingen naar andere strafrechtelijke jurisprudentie in de c.o.m. (mr. Biegman-Hartogh) en de annotatie.
9.Paul Scholten, Verzamelde geschriften, samengesteld door G.J. Scholten, Y. Scholten en M.H. Bregstein, 1954, dl. IV, p. 63.
10.A. Bloembergen, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, diss. R.U. Utrecht 1965, p. 201/(nr. 141). Van Wassenaer (Eigen schuld, diss. R.U. Leiden, 1971, p. 148) komt, ook al na aarzeling, tot een andere conclusie, nl. dat de schuldige aan het ongeval de late ontstane schade slechts gedeeltelijk behoeft te vergoeden. Hij vervangt de fout van een arts echter door de fout van een auto-reparateur en baseert daar zijn conclusie op.
11.Marc Vanquickenborne, De oorzakelijkheid in het recht van de burgerlijke aansprakelijkheid, p. 369-9 (nrs. 688-690).
12.J. von Staudingers Kommentar zum BGB, 1983, Par. 249, Randnr. 76/7, met verdere verwijzingen.
13.John G. Fleming, The Law of Torts, 1983, p. 197/8. Deze auteur wijst erop dat het niet zoveel verschil maakt of men grove kunstfouten van de arts uitzondert ‘’because of the notorious reluctance to brand physicians as outright culpable’’.
14.W.L. Haardt, De veroordeling in de kosten van het burgerlijk geding, diss. R.U. Leiden, 1945, p. 145.
15.HR 19 september 1958, NJ 1959, 129, Van Rossem-Cleveringa, 1972, p. 373 (aant. 4 op art. 56), F.M.J. Jansen in Burgerlijke Rechtsvordering (losbl. aant. 7 op art. 56.)