ECLI:NL:PHR:1985:AC0823
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Remmelink
- Rechtspraak.nl
Bloedproefweigering en recht op bloedonderzoek na aanvankelijke weigering
In deze zaak heeft het Hof de verdachte veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 33a, derde lid van de Wegenverkeerswet (WVW) wegens bloedproefweigering. De verdachte kreeg een geldboete van ƒ 1.500,-, met als alternatief 30 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld. Dit middel stelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van bloedproefweigering, ook al heeft de verdachte later aangegeven dat hij alsnog een bloedonderzoek wenste. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het middel faalt, verwijzend naar een eerder arrest van de Hoge Raad van 12 december 1978, waarin is beslist dat iemand die eenmaal heeft geweigerd, geen recht heeft op een bloedonderzoek. De strafmotivering van het Hof wordt als begrijpelijk en correct beschouwd, waarbij de voorwaardelijkheid van de ontzegging van de rijbevoegdheid voldoende rekening houdt met de problemen van de verdachte. De Procureur-Generaal concludeert tot verwerping van het beroep.