ECLI:NL:PHR:1985:AC0823

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 1985
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
78202
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bloedproefweigering en recht op bloedonderzoek na aanvankelijke weigering

In deze zaak heeft het Hof de verdachte veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 33a, derde lid van de Wegenverkeerswet (WVW) wegens bloedproefweigering. De verdachte kreeg een geldboete van ƒ 1.500,-, met als alternatief 30 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld. Dit middel stelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van bloedproefweigering, ook al heeft de verdachte later aangegeven dat hij alsnog een bloedonderzoek wenste. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het middel faalt, verwijzend naar een eerder arrest van de Hoge Raad van 12 december 1978, waarin is beslist dat iemand die eenmaal heeft geweigerd, geen recht heeft op een bloedonderzoek. De strafmotivering van het Hof wordt als begrijpelijk en correct beschouwd, waarbij de voorwaardelijkheid van de ontzegging van de rijbevoegdheid voldoende rekening houdt met de problemen van de verdachte. De Procureur-Generaal concludeert tot verwerping van het beroep.

Conclusie

na.
Nr. 78.202
Zitting 26 februari 1985
Mr. Remmelink
Conclusie inzake
[verdachte]
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak waarin het Hof requirant in appel heeft veroordeeld terzake van ‘’Handelen in strijd met art. 33a, derde lid WVW’’ (bloedproefweigering) tot een geldboete van ƒ 1.500,-, subs. 30 dagen hechtenis + ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 9 maanden voorwaardelijk (proeftijd 2 jaar + bijz. voorw.), tegen welk arrest hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien, is namens hem één middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt aangevoerd dat het Hof ten onrechte zou hebben geoordeeld, dat van bloedproefweigering kan worden gesproken, ook al heeft requirant nadien te kennen gegeven, dat hij daarop wenste terug te komen enz.
Het middel faalt, dunkt mij, aangezien Uw Raad in zijn arrest van 12 december 1978, NJ 1979, no. 208 heeft beslist, dat wie eenmaal geweigerd heeft niet recht erop heeft dat alsnog een bloedonderzoek wordt verricht.
Ook de strafmotivering waarover requirant in dit verband mede klaagt lijkt mij correct, want begrijpelijk. Met name blijkt uit de voorwaardelijkheid van de ontzegging van voldoende begrip voor requirants problemen.
Het middel niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,