3a:
Met de relativering van het belang van het gehele servicepakket en dus ook van de maaltijdverstrekking doordat [verzoekster] zich het recht heeft voorbehouden het servicepakket uit te breiden of te beperken indien zulks in verband met wijziging van omstandigheden gerechtvaardigd zou zijn, heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat het bij de afweging van verzorgings- en service-element enerzijds en van het huurelement anderzijds een de waarde van die eerstgenoemde elementen negatief beïnvloedende omstandigheid is, dat zij bij het aangaan van de huur voor de huurder geen zekere factor zijn: wie op die service en verzorging - om welke reden dan ook - is aangewezen zal zich eerder bedenken voor hij zo'n huurovereenkomst aangaat als wanneer die service en verzorging gegarandeerd zijn; m.a.w. het verzorgingselement speelt als hij tòch huurt een geringere rol dan bij gewaarborgde service en verzorging.
Onbegrijpelijk is deze gedachtengang niet, zij behoeft geen nadere motivering en zij is zeker niet "rechtens onjuist".
3b:
In de hier bestreden overweging heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat ook als "de precieze omvang van de overige dienstverlening" wèl vaststond en wel op de wijze als door [verzoekster] in de procedure uiteengezet, zulks niet zou kunnen meebrengen dat dit gelet op het "latente" karakter of het anderszins relatief geringe gewicht van die voorzieningen in het oordeel van de Rechtbank een ommekeer zou teweegbrengen. Daarom behoefde de Rechtbank zich in de precieze omvang van
diedienstverleningsaspecten niet te verdiepen. Ook deze gedachtengang is niet onbegrijpelijk, behoeft geen nadere motivering en is zeker niet "rechtens onjuist".
Voor wat de overige klachten aangaat, die ik, omdat zij samenhangen ongescheiden zal bespreken, worde (nog eens) vooropgesteld dat daarbij uitgangspunt is dat in de overeenkomst tussen partijen het huurelement prevaleert boven het verzorgingselement.
De vraag of er dus wegens toepassing van de absorptietheorie (zoals die - in geval van conflict - geldt bij arbeidsovereenkomsten, art. 1637c, lid 1, B.W.) sprake is van een huurovereenkomst dan wel van een gemengde overeenkomst is theoretisch heel interessant maar voor de praktijk van dit en soortgelijke geschillen is slechts van belang of die - vaststaande - prevalentie van het huurelement dient te bewerkstelligen dat op de overeenkomst voor zover zij meer dan het enkele gebruik van de woonruimte omvat - de prijsvaststelling van art. 12 HPW van toepassing is voor al dat meerdere.
Langs de weg van wetsinvulling komen we er gelukkig niet: Men kàn zeggen: een overeenkomst waarbij het (woonruimte-)huurelement de overhand heeft over het verzorgingselement is een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte in de zin van art. 1623a B.W. Voor zulke overeenkomsten is art. 3 HPW van kracht (kale huurprijs) èn art. 12 HPW (overige betalingsverplichtingen).
Maar men zou óók - als dat redelijker was - kunnen redeneren: voor zover het verzorgingselement in de overeenkomst aanwezig is valt de daarvoor bedongen prijs buiten de huurprijs van artikel 3 HPW
ènbuiten de "overige betalingsverplichtingen" van artikel 12 HPW zo vaak de verzorgingsdiensten niet rechtstreeks met de huur van woonruimte te maken hebben en deze huur nodig hebben om zinvol te zijn: wie geen woonruimte heeft in flat a heeft er "niets" aan dat daar electriciteit is aangelegd. Wie wèl woonruimte heeft in die flat kan bijna niet buiten electriciteit. Dat hij/zij in zijn flat een maaltijd aangeboden krijgt van de verhuurder en dat die flat door/namens verhuurder wordt schoongemaakt, dat zijn zaken die voor hem/haar mogelijk makkelijk zijn, maar dat soort dienst hoort niet bij de verhuring. Artikel 12 HPW verzet zich er niet duidelijk tegen dat diensten, die niet rechtstreeks op de huur betrekking hebben, ook dàn buiten het bereik van de HPW vallen als zij in het geheel van de overeenkomst niet kunnen opwegen tegen het huurelement.
Materieel zijn de klachten hierop toegespitst; de Rechtbank had moeten onderzoeken of de servicekosten, in ieder geval voor zover die betrekking hebben op verzorging (en niet op de huur van de woonruimte) aan toepassing van de bepalingen van artikelen 12 t/m 14 HPW onderworpen zijn (schriftuur blz. 8).
Dat heeft de Rechtbank inderdaad nièt gedaan. Zij achtte het pleit beslecht, nadat zij had uitgemaakt dat in de overeenkomst het huurelement prevaleerde boven het verzorgingselement.
De vraag is of dit in het algemeen rechtens juist is. Ik zeg: in het algemeen omdat er m.i. in elk geval diensten bij de huur kunnen worden aangeboden van zodanig bijzonder karakter dat hun prijsbepaling buiten art. 12 HPW valt, ook al voeren die diensten in de overeenkomst niet de overhand. Een overtuigend voorbeeld schiet mij niet aanstonds te binnen, maar misschien zou men kunnen denken aan jaarlijkse vakantie van twee (winter)maanden naar Ibiza. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn echter in dit geval niet gesteld noch gebleken.
Er is minstens één objectief bezwaar tegen de koppeling van normale verzorgingsdiensten aan de huurprijs (wat de controle van de HC op het gehele te betalen bedrag betreft) zo vaak het huurelement domineert: de vrije prijsbepaling, tussen partijen overeengekomen, inzake goederen en diensten waarover men normaliter dan ook vrij kan overeenkomen, wordt nu aan banden gelegd, zij het dat die banden in beginsel niet erg knellend behoeven te zijn daar zij slechts de als
onredelijk aan te merken vergoedingen, uitsluiten en onredelijk worden die vergoedingen niet door daarbij winstopslag in rekening te brengen.
Er zijn dunkt mij objectief minstens twee pluspunten voor de koppeling aan te voeren:
Allereerst natuurlijk dat de koppeling het onmogelijk maakt datgene wat men op de echte huurprijs moet prijsgeven nu toch door te berekenen in de prijs van die overige diensten. Daarbij moet bedacht worden, dat de huurder in het algemeen slechts zal kunnen huren als hij bereid is èn de huurprijs èn de prijs voor de diensten te betalen. En juist in de gevallen dat het huurelement overheerst zal hij - zonder die koppeling - wellicht niet in zijn woongenot tegen redelijke prijs beschermd kunnen worden, terwijl het hem dààr toch om ging.
Vervolgens en daarmee samenhangend is er de moeilijkheid, zo niet de onmogelijkheid service (gericht op huur) en verzorging (gericht op de huurder)
in de normale gevallenscherp te onderscheiden, zoals uit het geharrewar over en weer in deze procedure ook wel blijkt.
Bij die twee argumenten vóór koppeling komt dan nog het volgende: [verzoekster] klaagt erover (bijv. op blz. 6 bovenaan schriftuur) dat indien het prijsadvies van de HC doorgaat (met als gevolg verlaging van de servicekosten van ƒ 2.398,-- per maand tot ƒ 913,62 per maand) zulks desastreuze gevolgen zou hebben voor de exploitable van [verzoekster] .
Hoe is dat mogelijk?
Denkbaar is dat de HC de vergoedingen niet redelijk heeft vastgesteld mèt inbegrip van aanvaardbare winstopslag. Daar zal, als dat zo is, straks de Kantonrechter (in eerste en hoogste instantie) lets aan kunnen en moeten doen (als het cassatieberoep wordt verworpen).
Maar zo die vergoedingen wèl in evengenoemde zin redelijk zijn, waar kan dàn dat desastreuze exploitatietekort aan geweten worden?
Naar ik aanneem toch niet aan de kale huurprijs, waarmee [verzoekster] accoord is gegaan en die naar het wettelijk puntenstelsel is tot stand gekomen. Slotsom moet dan zijn of wel dat zulk een exploitatie tegen redelijke huurprijzen en redelijke overige vergoedingen zonder meer ("sowieso") niet mogelijk is (in welk geval men er niet aan moet beginnen) of dat [verzoekster] zelf als huurder van het complex veel te hoge lasten op zich genomen heeft. Dat is dan natuurlijk heel vervelend en begrijpelijk is dàn dat men door het berekenen van objectief te hoge (immers niet redelijke) prijzen voor diensten, aan het dilemma wil ontkomen.
Maar die oplossing wil de huurwetgever en met name de wetgever van HPW nu juist - ter bescherming van de (oudere) huurders in hun belang om zich tegen redelijke prijs woongenot te verschaffen - niet en in zoverre is het vrije marktverkeer - waar de zelf gedupeerde kan trachten zijn verlies op anderen af te wentelen - afgesloten.
Wat ik hiermee bovendien wil zeggen is: wat kan er op tegen zijn ook
verzorgingsdienstenin de totale "huur"prijs op te nemen - wanneer het in feite om huur gaat, huur prevaleert dus - als de prijs daarvan naar redelijkheid mèt winstopslag mag worden vastgesteld?