Eiseres tot cassatie, de Nationale Volksbank NV (hierna ook aan te duiden als NVB), blijkens de stukken een volledige dochtermaatschappij van de Nederlandsche Middenstandsbank NV, is een zogenaamde financieringsonderneming. Verweerder, [verweerder] , trad op als kredietbemiddelaar, dat wil zeggen dat hij bemiddeling verleende bij de totstandkoming van kredietovereenkomsten tussen (o.m.) de NVB en cliënten.
De, reeds langer bestaande, rechtsverhouding tussen partijen is nader geregeld in een tweetal op 7 maart 1979 gesloten overeenkomsten. In het in eerste instantie tussen partijen gewezen vonnis is een uittreksel van beide overeenkomsten opgenomen, welk uittreksel ik hieronder voor de duidelijkheid laat volgen:
"1. [verweerder] (…) zal tot wederopzeggens toe zijn bemiddeling verlenen bij het tot stand komen van kredietovereenkomsten van cliënten met N.V.B.
(…)
3. Met ingang van 1 januari 1979 tot wederopzeggens toe bedraagt het door N.V.B. verschuldigde provisie-percentage terzake van met cliënten van [verweerder] afgesloten kredietovereenkomsten (…)’"
Het tweede van die contracten houdt onder andere in:
"... artikel 2.
De provisie wordt door N.V.B. uitbetaald uiterlijk 2 maanden na datum akte van geldlening.
artikel 3.
Vroegtijdige aflossing van het krediet of nalatigheid bij terugbetaling van het verleende krediet laat het recht op provisie van [verweerder] (…) onverlet; N.V.B. zal in dit soort situaties niet mogen weigeren provisie te betalen en evenmin reeds betaalde provisie kunnen terugvorderen.
artikel 4.
N.V.B. is verplicht om [verweerder] (…) onmiddellijk in kennis te stellen van alle nieuwe kredietovereenkomsten met cliënten ten aanzien van wie [verweerder] (…) eens zijn bemiddeling heeft verleend, indien deze nieuwe kredietovereenkomsten althans tot stand zijn gekomen zonder bemiddeling van andere tussenpersonen.
artikel 8.
Het is N.V.B. verboden het door bemiddeling van [verweerder] (…) opgebouwde cliëntenbestand, om welke reden ook, ter beschikking te stellen van anderen dan N.V.B. of [verweerder] ....
artikel 13.
[verweerder] (…) is verplicht nieuwe kredietovereenkomsten van cliënten, die reeds eerder via zijn bemiddeling een dergelijke overeenkomst met N.V.B. hebben afgesloten, in eerste instantie aan N.V.B. aan te bieden (…)
artikel 16.
In geval van overtreding van enige bepaling uit deze overeenkomst is de overtredende partij aan de andere partij zonder nadere ingebrekestelling voor iedere overtreding per cliënt een niet voor matiging vatbare boete verschuldigd van ƒ 10.000,--."
In december 1980 heeft NVB de contractuele verhouding willen wijzigen. Het ging daarbij om artikel 2 van de tweede overeenkomst. NVB heeft haar wijzigingsvoorstel in een enigszins merkwaardige, maar in bankkringen niet ongebruikelijke, vorm gedaan, namelijk in die van een mededeling aan [verweerder] volgens welke de overeenkomst door NVB eenzijdig was gewijzigd.
De (voorgestelde) wijziging was overeenkomstig een circulaire van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN). Uit de gedingstukken blijkt dat NVB lid is van deze VFN. Niet geheel duidelijk is of de genoemde circulaire berustte op een besluit van een orgaan van de VFN, dan wel op een afspraak tussen de leden van die Vereniging. De pleiter voor [verweerder] in eerste instantie hield het op het laatste. Volgens diezelfde pleiter was de in de circulaire weergegeven regeling binnen de VFN aan serieuze kritiek onderworpen, terwijl bovendien niet alle financieringsondernemingen zich aan die regeling hielden (of houden).
De in VFN-verband getroffen regeling hield in grote trekken in dat de provisie niet meer binnen een bepaalde termijn na de totstandkoming van de kredietovereenkomst zou worden betaald, doch, gedurende een veel langere periode, zou worden gekoppeld aan het voldoen door de kredietnemer aan diens verplichtingen. De nieuwe regeling zou geleidelijk worden ingevoerd. In 1981 (het jaar waarom het hier gaat) zou 75% van de verschuldigde provisie binnen twee maanden, de rest volgens het nieuwe systeem worden betaald.
Over de nieuwe wijze van provisiebetaling zou overleg hebben plaats gevonden tussen de VFN en de Nederlandse Vereniging van Financieringsbemiddelaars, waarbij [verweerder] echter niet is aangesloten.
Na ontvangst van de aanzegging van de nieuwe wijze van provisie-uitbetaling heeft [verweerder] , nog in december 1980, aan NVB bericht hiermee niet akkoord te gaan. NVB heeft desondanks sedert 1 januari 1981 het nieuwe provisiebetalingssysteem jegens [verweerder] toegepast en bovendien vanaf 11 augustus 1981 geen door [verweerder] aangebrachte kredietovereenkomsten meer in behandeling genomen.
Kort na laatstgenoemde datum (uit de gedingstukken is indirect af te leiden: op 19 augustus 1981) heeft [verweerder] aan de president van de rechtbank te Leeuwarden toestemming verzocht NVB op verkorte termijn te mogen dagvaarden. Die toestemming is verleend bij beschikking van 24 augustus 1981.