ECLI:NL:PHR:1984:AC8567

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 oktober 1984
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
76.533
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer-exces bij doodslag en poging tot doodslag met vuurwapenbezit

In deze zaak gaat het om een vrouw die in een noodsituatie haar vuurwapen heeft gebruikt tegen twee overvallers. De vrouw werd in eerste instantie door de rechtbank veroordeeld voor doodslag, poging tot doodslag en verboden vuurwapenbezit, maar werd ontslagen van rechtsvervolging op basis van noodweer-exces. De Procureur-Generaal ging in cassatie tegen het ontslag van rechtsvervolging. De Hoge Raad moest beoordelen of het Hof terecht noodweer-exces had aangenomen. De Procureur-Generaal betoogde dat het Hof te lichtvaardig had geoordeeld over de capaciteiten van de vrouw om met een vuurwapen om te gaan. Het Hof had echter vastgesteld dat de vrouw, gezien haar ervaring met vuurwapens, in staat was om haar aanvaller te raken zonder vitale delen van het lichaam te treffen. De Hoge Raad concludeerde dat de vraag hoe de vrouw aan het vuurwapen kwam, een secundaire rol speelde, omdat zij zich in een actuele noodsituatie bevond. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel en bevestigde het oordeel van het Hof.

Conclusie

Ch
Nr. 76.533
Zitting 29 mei 1984
Mr. RemmelinkConclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak waarin het Hof in appel gerequireerde vervolgd en in eerste instantie zelfs veroordeeld terzake van (kort samengevat) het schieten met een pistool (voor het hebben waarvan zij geen vergunning had) op twee lieden die haar overvielen om haar van een tas met inhoud te beroven, tengevolge waarvan één der overvallers overleed en de andere gewond) - door de Rechtbank gequalificeerd als: doodslag, poging tot doodslag en verboden vuurwapenbezit, heeft veroordeeld terzake van het wapenbezit, doch haar overigens heeft ontslagen van rechtsvervolging (noodweer-exces), tegen welk arrest de Heer Procureur-Generaal zich van beroep in cassatie heeft voorzien (aangenomen mag worden gelet op de inhoud van de cassatieschriftuur, dat ZEGA zich heeft willen beperken tot het niet-veroordelend gedeelte van het arrest), is één middel van cassatie door de Heer Procureur-Generaal voorgesteld, dat door Mr. Mul, advocaat van gerequireerde, bij pleidooi is tegengesproken.
Wat betreft de bij pleidooi gemaakte opmerking omtrent het niet aangetekend zijn van de datum van indiening van de schriftuur van de Heer Procureur-Generaal door de griffier, hetgeen niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep tot gevolg zou hebben, merk ik op dat mij is gebleken dat op het origineel van de schriftuur wel terdege een dergelijke aantekening voorkomt. De schriftuur is blijkens die aantekening op 27 juni 1983, mitsdien tijdig binnengekomen.
Wat nu het cassatiemiddel betreft betoogt de Heer Procureur-Generaal dat het Hof op te lichtvaardige wijze noodweer-exces heeft aangenomen doordien het college nl. er aan voorbij is gegaan, dat er evidente twijfel bestond omtrent de capaciteiten van gerequireerde om met een vuurwapen om te gaan, waarbij ZEGA er o.m. op wijst, dat zulks is aangevoerd in het requisitoir. Het komt mij voor dat deze grief faalt, aangezien het Hof niet hoeft in te gaan op hetgeen in het requisitoir door het OM wordt aangevoerd (HR 27 november 1973, N3 1974, no. 53) en het Hof voor het overige vrij is in de beoordeling van een en ander. Het Hof heeft zich bovendien over gerequireerdes capaciteiten wel uitgelaten, nl. in deze zin (zie p. 7), dat het oordeelde, dat zij o.m. gezien haar ervaring met vuurwapens in staat was [slachtoffer 1] (een van haar aanvallers) te raken in minder vitale delen van zijn lichaam.
Bij dit alles speelt natuurlijk nog een rol - de Heer Procureur-Generaal vestigt daarop ook de aandacht - dat gerequireerde een vuurwapen bezigde, waarvoor zij geen machtiging had. Nu het Hof evenwel heeft vastgesteld, dat zij zich in de actuele situatie met behulp van een vuurwapen heeft mogen verdedigen (zie p. 6 van het arrest), speelt de vraag, hoe zij aan het vuurwapen kwam een secundaire rol. Het was anders, als zij nog over een redelijk alternatief had beschikt, zoals de agent van politie in HR 11 maart 1983, NJ 1983, no. 468, die een wapenstok bij zich had, doch die in strijd met zijn ambtsinstructie toch zijn pistool trok, doch dat had zij niet, zoals het Hof constateerde (1.c.).Er is hier een verre parallel met de autobestuurder die geen rijbewijs heeft. Die enkele omstandigheid mag nog niet de gevolgtrekking wettigen, dat hij schuld heeft aan de aanrijding.Vgl. HR 30 januari 1962, NJ 1962, no. 162. [1] Het middel niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,

Voetnoten

1.Dat Uw Raad hierover ook zo denkt kan wellicht worden afgeleid uit HR 30 maart 1976, NJ 1976, no. 322.