Conclusie
Zitting 29 mei 1984
[verdachte]
Wat betreft de bij pleidooi gemaakte opmerking omtrent het niet aangetekend zijn van de datum van indiening van de schriftuur van de Heer Procureur-Generaal door de griffier, hetgeen niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep tot gevolg zou hebben, merk ik op dat mij is gebleken dat op het origineel van de schriftuur wel terdege een dergelijke aantekening voorkomt. De schriftuur is blijkens die aantekening op 27 juni 1983, mitsdien tijdig binnengekomen.
Wat nu het cassatiemiddel betreft betoogt de Heer Procureur-Generaal dat het Hof op te lichtvaardige wijze noodweer-exces heeft aangenomen doordien het college nl. er aan voorbij is gegaan, dat er evidente twijfel bestond omtrent de capaciteiten van gerequireerde om met een vuurwapen om te gaan, waarbij ZEGA er o.m. op wijst, dat zulks is aangevoerd in het requisitoir. Het komt mij voor dat deze grief faalt, aangezien het Hof niet hoeft in te gaan op hetgeen in het requisitoir door het OM wordt aangevoerd (HR 27 november 1973, N3 1974, no. 53) en het Hof voor het overige vrij is in de beoordeling van een en ander. Het Hof heeft zich bovendien over gerequireerdes capaciteiten wel uitgelaten, nl. in deze zin (zie p. 7), dat het oordeelde, dat zij o.m. gezien haar ervaring met vuurwapens in staat was [slachtoffer 1] (een van haar aanvallers) te raken in minder vitale delen van zijn lichaam.
Bij dit alles speelt natuurlijk nog een rol - de Heer Procureur-Generaal vestigt daarop ook de aandacht - dat gerequireerde een vuurwapen bezigde, waarvoor zij geen machtiging had. Nu het Hof evenwel heeft vastgesteld, dat zij zich in de actuele situatie met behulp van een vuurwapen heeft mogen verdedigen (zie p. 6 van het arrest), speelt de vraag, hoe zij aan het vuurwapen kwam een secundaire rol. Het was anders, als zij nog over een redelijk alternatief had beschikt, zoals de agent van politie in HR 11 maart 1983, NJ 1983, no. 468, die een wapenstok bij zich had, doch die in strijd met zijn ambtsinstructie toch zijn pistool trok, doch dat had zij niet, zoals het Hof constateerde (1.c.).Er is hier een verre parallel met de autobestuurder die geen rijbewijs heeft. Die enkele omstandigheid mag nog niet de gevolgtrekking wettigen, dat hij schuld heeft aan de aanrijding.Vgl. HR 30 januari 1962, NJ 1962, no. 162. [1] Het middel niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.