ECLI:NL:PHR:1984:AC8546

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 1984
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
77161
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2, eerste lid, onder D Opiumwet gegeven verbod

In deze zaak heeft het Hof een verdachte bij verstek veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor de vervaardiging van methamfetamine. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden, met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen middelen. De verdachte heeft cassatie aangetekend tegen dit arrest en heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

In het eerste middel wordt geklaagd over het gebruik van de verklaring van de getuige-deskundige Van der Ark, die niet ter terechtzitting van het Hof is voorgelezen. De verdediging stelt dat dit niet toegestaan is, omdat niet is aangetoond dat de getuige niet kon verschijnen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de getuige-deskundige, die niet door de verdachte is betwist, op basis van artikel 422 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering voor bewijs gebruikt mocht worden.

Het tweede middel betreft de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen zakjes methamfetamine. De verdediging stelt dat het Hof niet expliciet heeft overwogen dat het ongecontroleerde bezit van deze middelen in strijd was met het algemeen belang. Het Hof heeft echter impliciet aangegeven dat de onttrekking aan het verkeer van de zakjes methamfetamine gerechtvaardigd was, gezien de aard van de stof en de omstandigheden van de zaak. De Procureur-Generaal concludeert dat beide middelen niet aannemelijk zijn en dat het beroep verworpen dient te worden.

Conclusie

th
Nr. 77.161
Zitting 26 juni 1984
Mr. Remmelink
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak waarin het Hof requirant bij verstek in appel heeft veroordeeld terzake van “Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2, eerste lid, onder D Opiumwet gegeven verbod” (vervaardiging van methamfetamine enz.) tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee jaar en zes maanden + verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer, tegen welk arrest hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien, zijn namens hem twee middelen van cassatie voorgesteld.
In middel I wordt erover geklaagd, dat het Hof gebruik heeft gemaakt van de verklaring van de getuige-deskundige Van der Ark, zoals deze volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank is afgelegd. Dit zou niet mogen, want niet zou blijken, dat voormelde Van der Ark niet heeft kunnen verschijnen, terwijl deze verklaring ook niet ter terechtzitting van het Hof is voorgelezen, waartoe verwezen wordt naar een arrest van Uw Raad van 15 februari 1943, NJ 1943, no. 319. Het komt mij voor, dat het middel faalt, aangezien hier zich niet het geval voordoet dat in voormeld arrest aan de orde is, nl. dat van art. 322 jo. art. 418 Sv., doch van het enkel gebruik maken in hoger beroep, bij verstek van de verklaring van een getuige-deskundige, wiens verklaring bovendien niet door requirant is betwist (art. 422 lid 2 en lid 3 Sv.). In dat geval wordt door art. 422 lid 1 geenszins voorlezing geëist. Vgl. ook Krabbe, Verzet en hoger beroep in strafzaken, 1983, p. 145.
In middel II klaagt requirant erover, dat het Hof niet explicite ten aanzien van de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen zakjes methamfetamine met betrekking tot welke het misdrijf is begaan heeft overwogen, dat het ongecontroleerde bezit in strijd was met het algemeen belang. Het komt mij voor gelet op de aard van de stof en de omstandigheid, dat bij de soortgelijke beslissing inzake de bij gelegenheid van het onderzoek naar het begane misdrijf aangetroffen vaten met deze inhoud wèl een dergelijke overweging voorkomt, dat het Hof onmiskenbaar ook deze zakjes met methamfetamine op deze grond onttrokken heeft verklaard, waarbij het college deze zakjes mitsgaders de trechter als een “gezamenlijkheid” zal hebben opgevat.
De middelen niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,