Conclusie
eerste middelwordt allereerst aangevoerd, dat het hof ten onrechte verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard in twee door zijn raadsman aangevoerde verweren, daartoe — evenzeer ten onrechte — aanvoerend dat art. 279 Sv. een verdachte verplicht verweren als de onderhavige reeds dadelijk na de ondervraging bedoeld bij art. 278 Sv. voor te dragen en toe te lichten (dit alles moet via art. 415 Sv. getransporteerd worden in de toonzetting van de appèl-procedure bij het hof). Deze verweren, door de raadsman van verzoeker na schorsing ter zitting van 26 november 1982 bij pleidooi — stuk 32 van het dossier — gevoerd, zijn door het hof als volgt samengevat:
dit laatstetoen de raadsman op 26 november 1982 zijn pleidooi hield, het geval was, staat niet ter discussie.
kangeschieden en dat komt mij reeds daarom als niet juist, immers in ieder geval veel te algemeen voor, omdat er ook beroepen op de niet-ontvankelijkheid van het O.M. zijn — zeker nu er ongeschreven regels bestaan die daartoe kunnen leiden — waarvan niet zonder onderzoek der zaak zelve kan blijken of zij al dan niet gegrond zijn. Het hof had dus m.i. in elk geval de vraag onder ogen moeten zien en beantwoorden in positieve zin of deze weren op zich genomen zonder onderzoek der zaak zelf konden worden ‘’afgedaan’’ want het is wel duidelijk dat als dat
niethet geval is en als er dus niet met kans op succes op deze wijze door de verdediging kan worden opgetreden, de mogelijkheid om dit later in het proces te doen niet verloren
kanzijn.
bevoegdheidvan de verdachte. Voorts bevat art. 257 Sv. een regeling volgens welke de dagvaarding wegens bepaalde fouten in het voorbereidend onderzoek begaan nietig kan worden verklaard. Dat kan slechts gebeuren op het verzoek van de verdachte ‘’mits gedaan onmiddellijk na de ondervraging bedoeld bij art. 278’’. Als alle verweren inzake nietigheid van de dagvaarding enz. op dat moment
moetenplaatsvinden, zoals het hof van oordeel is, zou deze bepaling volmaakt overbodig zijn (Knigge, Beslissen en motiveren, blz. 134, noot 21: ‘’Soms moet het verweer wil het slagen ex art. 179 gevoerd worden. Zie art. 257 Sv.’’).
niet meergerechtigd is deze verweren voor te dragen en in aansluiting daarop uitspraak te verlangen, als het eigenlijk onderzoek is aangevangen’’ (de cursivering is van het hof)
als met het verweer was gewacht’’ (cursivering nu van mij, L.).
verweren I en IIdoor de raadsman nog andere argumenten zijn genoemd dan de hiervoor behandelde, bij voorbeeld in verband met de artikelen 30, 177, 181 en 185 van het Wetboek van Strafvordering, doch het Hof zich op grond van al het vorenstaande waardoor deze overige argumenten implicite worden weerlegd, meent ontslagen te mogen achten van de plicht, hierop nog verder in bijzonderheden te moeten ingaan’’.
primaire en een subsidiairebeslissing kan geven: vrijspraak en anders in ieder geval ontslag van rechtsvervolging. Ik acht dat hier niet van
practischbelang, omdat naar ik meen, zo het hof op genoegzame gronden de verweren heeft weerlegd (door er materieel op in te gaan) verzoeker er geen redelijk belang meer bij heeft dat het arrest wordt vernietigd op grond dat hij in zijn verweren niet ontvankelijk is verklaard. Zal namelijk in cassatie vastgesteld worden, dat deze verwerping genoegzaam is, dan zal na vernietiging het hof waarnaar de zaak is verwezen moeilijk anders kunnen doen dan die weerlegging herhalen. Er rijst ook nog een andere vraag in dit verband: het lijkt of het hof erkent dat het op bepaalde onderdelen van het verweer gewoonweg niet ingaat, (argumenten ontleend aan de artt. 30, 177, 181 en 185 Sv. en dat nog maar bij wege van voorbeeld) maar in feite overweegt het dat het op die argumenten niet meer ‘’
in bijzonderheden’’ zal ingaan, omdat ze in het vorenstaande implicite zijn weerlegd. Als dat juist is heeft het hof
geenvragen onbeantwoord gelaten, waar ik dan echter weer aan toe moet voegen, dat in mijn opvatting de weerlegging wegens ‘’tardiviteit’’ en wegens flagrante strijd met een goede procesorde geen dienst zal kunnen doen.
alshet dat al wilde, verdachte ook in die periode niet buiten het onderzoek heeft kunnen houden, zijnde de raadsman overigens ook bij vele verhoren, in de onderhavige zaak door de opsporingsambtenaren afgenomen, aanwezig geweest. Wat punt 3 betreft overweegt het hof, dat er gelet op de houding van verzoeker, die alles categorisch ontkende, geen belang van verdachte (of van de rechtspleging) gediend was bij het eerder instellen van een gerechtelijk vooronderzoek en dat de verdediging, zo zij een andere mening was toegedaan, om een gerechtelijk vooronderzoek op de voet van art. 184 lid 2 Sv. had kunnen vragen, wat zij niet gedaan heeft.
nietigzou zijn omdat die betekening en de betekening van de inleidende dagvaarding op één en dezelfde dag plaatsvinden, maar dat zou toch, gelet op art. 257 Sv. in verband met het tweede lid van art. 256 Sv. de enige sanctie kunnen zijn die op een dergelijke fout, in het voorbereidend onderzoek begaan, kon worden gesteld mits de verdediging dat verweer onmiddellijk na de ondervraging van art. 279
in eerste aanlegnaar voren brengt. Ik heb in het voorafgaande, wat betreft de niet-ontvankelijkheid van de verweren met opzet steeds als mijn mening te kennen gegeven dat het oordeel van het hof
in zijn algemeenheidniet opgaat. Betreft het echter als in verweer II vormverzuimen omtrent het tijdstip der betekening dan gaat, lijkt mij, de gedachtengang van het hof wel op, ook als de verdediging tracht dat vormelijke verzuim niet onder te brengen onder nietigheid van de inleidende dagvaarding maar onder niet-ontvankelijkheid van het O.M..
dertiende middel, dat met het eerste middel verband houdt, kan — dunkt mij — korter afgedaan worden dan het belangrijke eerste middel. Ik acht dat dertiende middel ongegrond.
weléénstemmig is, naar ik meen (zij het in andere zin dan het hof oppert) en dat de verwijzing naar de vakliteratuur in het arrest, zoals ik al stelde, kennelijk slechts betrekking heeft op een (naar ik vrees niet juist uitgelegde) passage in de losbladige van Melai, doet amper ter zake.
bijnaniet te doen. De jaartallen van de balansen etc. behoefden, dunkt mij, niet afzonderlijk vermeld te worden: het ging over balansen etc. uit de periode van 1-1-’77 tot 1-1-‘81.
evenmin bewezenis, immers enz. Zulk een verweer kan bezwaarlijk worden aangemerkt als een beroep op niet-strafbaarheid van het telastegelegde. Waarom dit telastegelegde
danniet uit de gebezigde bewijsmiddelen zou kunnen worden afgeleid, ontgaat mij.
nietten overvloede gebezigde bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring ontoereikend zouden zijn.
wat mij betreftten overvloede — handelt er slechts over, dat de valse facturen — en vals waren zij — mogelijkerwijs op hun initiatief door derden als Tielman en Kroezen niet op hun naam maar op naam van weer andere bedrijven zijn gesteld. Leiding geven aan een verboden gedraging kan men ook dan nog wel als die verboden gedraging door degenen die de vervalsing op zich nemen op eigen initiatief op een bepaalde wijze wordt uitgewerkt. Het eigen initiatief betrof niet de vervalsing maar de manier waarop dat geschiedde.
het tezamen en in vereniging met anderenfeitelijke leiding geven aan door een rechtspersoon begane strafbare feiten zal, zoals de Hoge Raad ambtshalve vaststelde, de kwalificatie niet luiden (zoals door het hof 's-Gravenhage in dat geval oordeelde): ‘’valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tezamen en in vereniging met anderen feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’’ maar: ‘’valsheid in geschrift(e), meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging’’.
slechtsin organisatorisch verband ....’’ en ‘’niet reeds alléén en voor zich’’, dit leiding geven heeft gerealiseerd. M.a.w.: men is aansprakelijk wegens het feitelijk leiding geven aan de verboden gedraging en wel — ik mag niet zeggen: als dader en pleger –
als persoon op zich, dus niet als medepleger, als men die leiding slechts geeft in dat organisatorisch verband.
primair, wegens innerlijke tegenstrijdigheid, nietig verklaard moeten worden, en wel omdat een
verzoekom een strafbaar feit (brandstichting) uit te voeren, zich niet verdraagt met het aanwenden van misbruik van
gezag.
duidelijkomschreven grond zonder meer ondeugdelijk is. Die grond geef ik letterlijk weer:
konworden beschouwd en het hof, zulks aannemende, als laatste feitelijke beoordelaar niet meer aan kritiek (binnen het circuit zelf) blootstaat.
gevoelden. Of iemand zich ondergeschikt
gevoeltis, als erkenning daarvan ontbreekt, immers moeilijk voor bewijs vatbaar. Wat echter aan bewezenverklaring overbleef, hield, zo zie ik het, de telastelegging op dit punt volledig in stand, er was geen sprake van dat het nu over iets anders ging dan over het oorspronkelijk telastegelegde.
vermoedelijkopzettelijk onjuist of onvolledig zijn gedaan’’. De zakelijke weergave in het arrest, laat, kort gezegd, het woord: vermoedelijk weg en komt daardoor tot de veel stelliger conclusie: ‘’Nu dit niet is geschied zijn de aangiften onjuist’’. Ik stel met nadruk dat ik deze werkwijze gevaarlijk vind. Op deze manier dreigen
of lijkenallerlei vermoedens en waarschijnlijkheden zonder nader onderzoek tot feit verheven te worden: Hoge Raad 2 okt. 1979 N.J. 1980, 36 (annotatie Th.W.v.V.) heeft daarmee te maken: het politie-proces-verbaal vermeldde in dat geval — de blaasproef ingevolge art. 26 W.V.W. betreffende — dat de verkleuring
tot aan de kristallenoptrad, dus tot de merkstreep.
opzettot het doen van onjuiste of onvolledige aangiften. Ook een deskundige kan
op grond van zijn waarnemingniet verder komen dan tot een vermoeden van opzet. Wel kan iemand, op grond van eigen deskundige waarneming zeggen, dat er iets
nietgebeurd is: namelijk ‘’het buiten de verrekening in de aangiften houden van valse facturen, bevattend gefingeerde omzetbelasting’’. Dat daardoor de aangiften onjuist zijn kan
daaruit zakelijkworden afgeleid.
Datheeft het hof gedaan. Het heeft
nietde verklaring van verbalisanten zo weergegeven alsof daarin werd vastgesteld dat de aangiften
opzettelijkonjuist waren gedaan.
Diebeslissing heeft het voor eigen rekening genomen, gelijk rechters betaamt.