Art. 12, lid 1, Tweede richtlijn luidde:
‘’Iedere belastingplichtige moet een boekhouding voeren welke voldoende gegevens bevat om de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde en de controle door de belastingadministratie mogelijk te maken.''
Art. 34 O.B. '68 houdt in:
‘’De ondernemer is gehouden met inachtneming van door Onze Minister te geven regelen aantekening te houden van de door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten''.
Art. 31 Uitvoerignsbeschikking omzetbelasting 1968 (Uitv. besch. O.B. '68) houdt in:
‘’1. De ondernemer is gehouden regelmatig aantekening te houden van: a. de aan hem en door hem uitgereikte facturen; b. de uitgaven en ontvangsten ter zake van de aan hem en door hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten ….. 3. De aantekeningen worden op zodanig duidelijke en overzichtelijke wijze en met vermelding van zodanige bijzonderheden gehouden dat aan de hand daarvan de door de ondernemer over een bepaald belastingtijdvak verschuldigde belasting kan worden vastgesteld.''
In de Memorie van toelichting, 1967-1968 - 9324, nr. 3, blz. 14, linkerkolom, laatste al., rechterkolom, 1e al., werd betoogd,
‘’dat de BTW in administratief opzicht strenge eisen stelt aan de ondernemer. ….. De ondergetekenden achten het daarom belangrijk dat er wordt gezocht naar wegen om bij de uitvoering het bedrijfsleven zo min mogelijk hinder te doen ondervinden.'';
(blz. 26, linkerkolom, laatste al.)
‘’De ondernemers, wier administratieve taak ten gevolge van de invoering van de BTW aanzienlijk zal worden verzwaard, zijn de zuivere kleinhandelaren. Deze ondernemers hebben tot dusver met de omzetbelasting geen bemoeiingen en konden daarom met een bescheiden, dikwijls door henzelf bijgehouden boekhouding volstaan.'';
evenwel (blz. 20, rechterkolom, 2e al. v.o.)
‘’is in een moderne tijd het voeren van een deugdelijke boekhouding toch eigenlijk een eis van goed ondernemerschap, ook voor de kleinhandel. Uiteindelijk zal daarmee een doeltreffende bedrijfsvoering door de ondernemer worden bevorderd.'';
(blz. 26, linkerkolom,
Boekhouding)
‘’In het bijzonder wat de inkoopzijde betreft, zal de boekhouding van de ondernemers in veel gevallen meer gegevens moeten inhouden dan thans het geval is. ..... Wat de verkoopzijde van de boekhouding aangaat, zal voor veel ondernemers niet van een verzwaring van hun administratieve taak kunnen worden gesproken. Immers ook thans dienen aan dit stuk van de boekhouding de gegevens te worden ontleend, welke nodig zijn voor de berekening van de verschuldigde belasting.''
Het Voorlopig verslag, nr. 5, blz. 21, linkerkolom, 2e al., hield in:
‘’Verschillende leden hadden de conclusie tot de hunne gemaakt, dat de kleinhandel in de b.t.w. moet worden betrokken. (Zij) oordeelden echter tevens - eenmaal deze keus gemaakt zijnde -, dat de daaraan klevende bezwaren zoveel mogelijk moeten worden opgevangen. Hierbij zal in het bijzonder gedacht moeten worden aan niet te vergaande, te perfectionistische boekhoudkundige eisen.''
Met dit oordeel verklaarden de bewindslieden (Memorie van antwoord, nr. 6, blz. 29, linkerkolom, 3e al.)
‘’het geheel eens''
te zijn. Ook wezen zij erop (blz. 46, linkerkolom, 5e al.),
‘’dat zij volmondig wensen in te stemmen met het standpunt dat als gevolg van de invoering van de b.t.w. niet meer extra-administratieve lasten op het Nederlandse bedrijfsleven moeten worden gelegd dan voor een behoorlijke heffing van de belasting redelijkerwijs nodig zijn. Er zal een synthese moeten worden gevonden tussen de belangen van de ondernemers bij een zo geruisloos mogelijke overgang en de eisen welke door de algemene doelmatigheid en rechtvaardigheid worden gesteld.''
(zie nadere gegevens uit de wetsgeschiedenis in de bijlage bij mijn conclusie voor H.R. 21 juni 1978, BNB 1978/208 met noot Tuk).
H.R. 21 juni 1978, BNB 1978/210 met noot Tuk, overwoog,
‘’dat uit de bestreden uitspraak blijkt, dat belanghebbende ….. ter zake van de als ondernemer aan haar en door haar verrichte leveringen en verleende diensten kasmutaties niet heeft geregistreerd noch ook aantekeningen heeft gehouden van de door haar gedane privé-opnamen; dat hieruit volgt dat belanghebbende ….. niet heeft voldaan aan de in (de geciteerde voorschriften) neergelegde ….. verplichtingen''.
Ook in H.R. 12 april 1978, nr. 18.789, Vakstudie-Nieuws (V.-N.) 10 juni 1978, blz. 958, punt 20, onder I; T.C. 27 mei 1975, nr. 10.767 0'68, V.-N. 14 februari 1976, blz. 162, punt 17; 27 mei 1975, nr. 10.866 0'68, BNB 1976/93; 26 september 1977, nr. 11.529 0'68, V.-N. 10 juni 1978, t.a.p., onder II, zou men wellicht kunnen lezen, dat de belastingrechter door hem bevonden onvolmaaktheden in de kasadministratie, ook al betreffen zij niet rechtstreeks de wettelijk vereiste gegevens, doet bijdragen tot het oordeel, dat niet voldaan is aan de administratieve verplichtingen.
T.C. 15 maart 1977, nr. 11.081 0'68, V.-N. 24 september 1977, blz. 1175, punt 16, onder 4, overwoog,
‘’dat het kasboek ….. negatieve saldi aangaf, terwijl (belanghebbende) het ontstaan daarvan niet heeft kunnen verklaren. Belanghebbende is er evenmin in geslaagd aan te tonen uit welke fondsen de kosten van levensonderhoud van hem en zijn gezin werden bestreden, waartoe het bedrag dat daarvoor blijkens zijn administratie beschikbaar was ontoereikend was. Gelet op deze omstandigheden is de Tariefcommissie van oordeel, dat ..... belanghebbende niet volledig heeft voldaan aan hetgeen met betrekking tot het regelmatig aantekening houden van de bedrijfsontvangsten en -uitgaven ..... is voorgeschreven'',
maar T.C. 15 maart 1977, nr. 10.887 0'68, V.-N., ibid., blz. 1174, onder 3, overwoog:
‘’Naar het oordeel van de Tariefcommissie levert ….. de enkele bevinding van een brutowinstpercentage, dat lager is dan op grond van algemene landelijke normen voor een bedrijf als dat van belanghebbende zou mogen worden verwacht, geen voldoende grond op om ter bepaling van de omzet een boekhouding, die geen aanwijsbare onjuistheden bevat, te verwerpen.''
Art. 36 O.B. '68 houdt in: art.
‘’29, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (vindt) overeenkomstige toepassing, ingeval niet volledig is voldaan aan de verplichtingen welke zijn opgelegd bij of krachtens (artikel) 34''.
Toepassingen van de sanctie zijn te vinden in het zojuist genoemde arrest van 12 april 1978 en de zojuist genoemde beslissingen van de T.C. van 15 maart 1977, nr. 11.081 0'68, en 26 september 1977.