Conclusie
1.
[rekwirant 1];
[rekwirant 2];
[rekwirant 3];
plichttot geheimhouding op de wet berust. De daaraan ten grondslag liggende gedachte is wel, dat waar overal elders, handhaving van het geheim een (vaak met straf gesanctioneerde, art. 272 Sr.) plicht is, zulks opnieuw moet worden afgewogen als het gaat over de vraag of het geheim ook dan bewaard mag blijven als openbaarmaking daarvan in de civiele of strafrechtelijke rechtsprocedure plaats dient te vinden teneinde de rechter in de gelegenheid te stellen op zo volledig mogelijke gegevens recht te doen. Dit laatste is — ik hoef het wel amper te zeggen — van eminent belang en daarom moet de getuige — in het algemeen — een verklaring afleggen. Zowel op het niet afleggen van de verklaring als op het opzettelijk onjuist afleggen daarvan staan zware sancties. Het is dus mogelijk dat wie strafbaar is omdat hij een geheim openbaart, ook strafbaar is omdat hij datzelfde geheim niet — als getuige — aan de rechter wil openbaren (art. 192 Sr.; Noyon-Langemeijer-Remmelink, art. 272 Sr., aantekening 2 en noot Röling bij HR 1949, 95, blz. 184, l.k.).
ten onrechteheeft verworpen.
deregisteraccountant in het algemeen een verschoningsrecht, zoals geestelijken, geneeskundigen, advocaten, en notarissen dat hebben — wellicht toch onbeantwoord blijven.
moetenworden verstrekt (o.a. artikel 102 boek 2, titel 3 BW), te weten komt, dat de financiële resultaten (ten dele) op strafbare feiten teruggaan.
zonder redelijke verdedigingveroordeeld te worden, welk wezenlijk belang van de cliënt van een accountant verdient in het onderhavige geval een zo absolute bescherming als die van het verschoningsrecht?
dievraag laat vanzelfsprekend de toekenning van een verschoningsrecht op andere gronden onverlet. Er moet daarbij afgezien van andere uit art. 218 Sv. voortvloeiende voorwaarden in ieder geval worden voldaan aan de algemene eis: dat de achterstelling van de waarheidsvinding haar rechtvaardiging moet vinden in de buitengewone belangen, die door de toekenning van het verschoningsrecht worden gediend.’’
medezelf daarvan profiteert, zolang ook anderen door die ontneming kunnen worden geschaad.
wetswijzigingvoorstelt in dier voege, dat daarin bepaald wordt, dat de beperkingen van art. 98 Sv. niet gelden wanneer de verschoningsgerechtigde zelf verdachte is. Als er echt verschoningsrecht is — en dat zou ik
practischalleen willen toestaan bij een zeer wezenlijk belang van de cliënt, dat anders onherroepelijk wordt bedreigd, zou ik overigens de ongelukkige coïncidentie dat de verschoningsgerechtigde ervan mee profiteert, op de koop toe willen nemen. Maar sluitstuk van die opvatting is, dat dit recht slechts bij hoge uitzondering wordt verleend.
plichtis opgeheven, want daartoe moet genoemde afweging op zorgvuldige wijze plaatsvinden. De rechtbank overweegt dienaangaande (11d)
moetgetuigen tenzij hij verslag doet van zijn afweging met negatief gevolg. Dat hij màg getuigen, nu het belang van de biechteling niet meer tegenwerkt, lijkt mij duidelijk, maar dat is het punt niet. Toch zou ik menen, dat in zo'n geval nu een uitzonderingstoestand (niet behoeven te getuigen om door zwijgen het belang van een ‘’cliënt’’ te dienen) is weggevallen (wat de cliënt betreft behoeft er niet gezwegen te worden), de hoofdregel: ieder moet getuigen, weer zoveel kracht heeft dat een weigering concrete toelichting behoeft. Ik zou daar, zoals uit het voorafgaande volgt, anders over denken, als de geheimhoudingsplicht was opgeheven tegenover één instantie, die géén — algemene — plicht tot het afleggen van getuigenis kende.
enen tegen het uitblijven van het geven van een last tot teruggave van die inbeslaggenomen bescheiden slechts gerechtvaardigd zijn als aan de registeraccountant in het algemeen een verschoningsrecht gegrond op art. 218 Sv. niet toekomt.