ECLI:NL:PHR:1983:AC8152
Parket bij de Hoge Raad
- Mok
- Rechtspraak.nl
Medeplegen van diefstal van een tafelkleed met betwisting van het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
In deze zaak gaat het om de vraag of de rekwirante zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een tafelkleed. De rekwirante en haar mededader zijn naar een winkel gegaan met een tafelkleed dat beschadigd was. De rekwirante beweerde dat het kleed door een derde was gekocht en eiste ruiling. De bedrijfsleider weigerde de ruil omdat de rekwirante geen kassabon kon tonen. Ondanks de waarschuwing van de bedrijfsleider dat het verlaten van de winkel zonder betaling als diefstal zou worden beschouwd, hebben de rekwirante en haar metgezel het kleed meegenomen zonder te betalen. De politie werd ingeschakeld en het duo werd buiten de winkel aangehouden.
In hoger beroep werd de rekwirante door het gerechtshof in Den Haag veroordeeld tot een geldboete wegens diefstal door twee of meer verenigde personen. Tegen deze veroordeling zijn drie cassatiemiddelen ingediend, die alle de stelling bevatten dat er geen diefstal heeft plaatsgevonden, maar dat er sprake was van een ruil. De rekwirante stelde dat zij handelde als gemachtigde voor een derde en dat er recht op ruiling bestond. Het hof oordeelde echter dat er geen feitelijke grondslag was voor deze stelling, aangezien niet was vastgesteld dat het kleed in de winkel was gekocht en er geen bewijs was van een recht op ruiling.
De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de middelen falen, omdat het niet is toegestaan om tegen de wil van de wederpartij een recht op ruiling door middel van eigenrichting te effectueren. De rekwirante heeft het kleed, ook al dacht zij recht op ruiling te hebben, weggenomen met het oogmerk dit zich wederrechtelijk toe te eigenen. De cassatiemiddelen gaan ten onrechte uit van een andere opvatting. De conclusie is dan ook tot verwerping van het beroep.