Conclusie
Zitting 17 september 1992
dusgeen "zelfstandige" woning als bedoeld in de artt. 1623a e.v. Aan afzonderlijke toetsing aan de criteria van art. 1623a, lid 3, kwam het hof aldus niet toe.
als woning(en niet als bedrijfsruimte) valt niet onder de artt. 1624 e.v. (zie de losbladige uitgave "Huurrecht", aant. op art. 1624 BW, p. 16: het criterium is de
bestemmingals bedrijfsruimte; in dezelfde zin de conclusie OM voor het arrest). Hiermee is echter niet gezegd dat die onderverhuur dus wèl onder de artt. 1623a e.v. valt. Het hof heeft, naar ik meen, tot uiting willen brengen dat de onzelfstandigheid in de zin van art. 1624, lid 2, geldend tussen hoofdverhuurder en hoofdhuurder, impliceert onzelfstandigheid in de relatie hoofdhuurder-onderverhuurder en daarom in deze relatie de toepasselijkheid van de artt. 1623a e.v. uitsluit.
tekstvan de wet acht ik als argument tegen deze opvatting niet sterk. Toegegeven zij dat aan de wet een zekere "benefit of the doubt" toekomt; er is iets te zeggen voor het vermoeden dat de wet, in twee onderling sterk verwante regelingen dezelfde terminologie gebruikend, daarmee hetzelfde bedoelt - zolang het tegendeel niet blijkt, zoals t.a.v. het begrip "huurprijs" (art. 1623a, lid 4, tegenover art. 1626, lid 3). Maar, zoals ik nader zal betogen, de criteria voor zelfstandigheid als bedoeld in de artt. 1624 en 1623a verschillen onderling wèl - en niet alleen op het punt waar het in dit geding om gaat. Het taalkundige argument verliest daarmee veel van zijn waarde.
Art. 1624, lid 2 tweede zin.
juridischen een
feitelijkkenmerk. Als ik het goed zie oordeelde de Hoge Raad dat zowel aan de (
juridische) omstandigheid dat woning en eigenlijke bedrijfsruimte als één geheel zijn verhuurd, als aan de uit de
feitelijkesituatie blijkende samenhang tussen die beide, betekenis toekomt voor de kwalifikatie als "onzelfstandige" woning. Hiermee is, dunkt me, de eerder gestelde vraag beantwoord: het "behoren bij" de eigenlijke bedrijfsruimte is geen afzonderlijke maatstaf, maar gaat geheel op in het criterium "onzelfstandigheid". Ik moge voorts onderstrepen dat het niet alleen aankomt op de wijze waarop partijen hun huurovereenkomst hebben ingericht (het"juridische" kenmerk) maar ook op de feitelijke situatie: is er samenhang tussen de bedrijfsruimte en de woning? Hiervan had de rechtbank in de zaak van 2 december 1977 twee aspecten genoemd: het aangesloten zijn op één gasmeter en de onderlinge inwendige verbondenheid door een functionerende deur.
Art. 1623a, lid 3.
nietzelfstandige woning het door mij in nr. 4 "juridisch" genoemde kenmerk van de onzelfstandige woning (in de zin van art. 1624, lid 2) mist. Immers, of de woning (bv. een flat) wel of niet samen met ander gebouwd onroerend goed (bv. een aangrenzende flat) als één geheel is verhuurd, doet voor de zelfstandigheid (art. 1623a, lid 3) niet ter zake. De definitie van art. 1623a, lid 3, bevat slechts feitelijke elementen. Hierin ligt een wezenlijk verschil met art. 1624. Waar het thans om gaat is of het
feitelijkekenmerk van art. 1624, lid 2, al dan niet geheel valt buiten de grenzen van de feitelijke definitie van art. 1623a, lid 3.