Feiten uit de voorgeschiedenis.
De Vereniging van Gedetineerden in het Huis van Bewaring " De Schans " te Amsterdam - verder te noemen: de Vereniging - heeft in kort geding voor de president van de rechtbank te Amsterdam gedagvaard de Staat der Nederlanden - verder te noemen: de Staat - alsmede de directeur van dat Huis van Bewaring, die echter
als zodanigin cassatie geen rol meer speelt, met vordering, dat, voorzover nu van belang, de Staat zal worden veroordeeld om te bevorderen, dat voormelde directeur binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van
f5000,- per overtreding:
-a- het bestuur van de Vereniging éénmaal per week vergaderruimte ter beschikking zal stellen waar dit bestuur kan vergaderen;
-b- de Vereniging in de gelegenheid zal stellen de mening van haar leden te peilen door minimaal eenmaal per maand te vergaderen met bestuur en paviljoensafgevaardigden danwel die mening van de leden te peilen door schriftelijke enquêtes.
Bij vonnis van 2 oktober 1980 heeft de president deze vorderingen toegewezen, met uitzondering van de gevraagde dwangsommen en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
Van dat vonnis ging de Staat in hoger beroep en voerde bij memorie van grieven drie grieven aan.
Bij arrest van 10 april 1981 vernietigde het hof te Amsterdam van vonnis en weigerde alsnog de (van de Staat) gevraagde voorzieningen met veroordeling van de Vereniging in de gedingkosten in beide instanties.
De Vereniging stelde beroep in cassatie in. De Staat heeft geen incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Vergelijking met de zaak onder rolnr. 11.864.
Ook in deze zaak staan niet (meer) ter beslissing de punten in de zaak onder rolno. 11.864 opgesomd, onder a tot en met f en ook in deze zaak ligt, meen ik, de kern van de zaak gelijk aan die in zaak 11.864 terwijl ik tenslotte ook niet tot een andere formulering van de kernvraag èn van het antwoord daarop kom. Ik ben daarom zo vrij te verwijzen naar die conclusie, waarvan ik een copie aan deze conclusie hecht, opmerkende, dat hier en daar de feitelijke verhoudingen iets anders liggen.
Er zijn dan ook wel enkele - niet onbelangrijke maar toch bijkomstige - verschillen:
Er wordt kwantitatief minder, kwalitatief méér aan faciliteiten gevraagd, zie 2b, tenzij de daar opgevoerde keuze in handen zou liggen van de directie. De president wijst àl het gevorderde toe (behalve de dwangsommen) en het Hof wijst àlles af, ook dus het beschikbaar stellen van vergaderruimte, wat in zaak 11.864 was toegewezen. Beide arresten zijn op dezelfde dag gewezen, echter niet in dezelfde samenstelling. Daaruit kan niet - laat staan met zekerheid - geconcludeerd worden, dat toewijzing afhankelijk is van de personen (én hùn opvattingen) die recht spreken.
Want de marginale toetsing zoals het hof die in beide gevallen toepast kan op grond van uiteenlopende omstandigheden in de beide huizen van bewaring tot verschillende uitkomsten leiden. Maar ik vermoed toch, dat de mensen, die het betreft dit moeilijk zullen kunnen begrijpen. In ieder geval betekent de erkenning van het recht van vereniging en vergadering in het Huis van Bewaring " De Schans " ingevolge dit arrest niets of practisch niets, (ik vraag mij af of het bestuur via de gewone post brieven, bijv. enquêtes inhoudende, mag schrijven aan de leden).
Mijn conclusie in deze zaak is óók dat het hof een niet juist toetsingscriterium heeft aangelegd, wat in dit geval demonstreert, hoe een officieel erkend recht - door beleidsvrijheid - tot nul kan worden gereduceerd. Ik herhaal dat op die manier belangrijke grondrechten (als dat geen pleonasme is) toch min of meer worden gekleineerd met als argument - het blijkt heel duidelijk bij lezing van dit arrest - dat een meer liberale houding een hoop "dol" en extra werk oplevert. En ik herhaal ook, dat ik dat géén waardeloze argumenten vind, maar dat bij afweging met mijn gewichten toch duidelijk de weegschaal naar de andere kant doorslaat. Als dàt niet zo zou zijn, hadden we nooit aan de grondrechten moeten beginnen, althans deze in de sfeer van de filosofie moeten laten (doodbloeden).
Ik merk op, dat de nummering der relevante rechtsoverwegingen uit het arrest van het hof in dit geval opschuift en dat de, naar het mij voorkomt, niet juiste overweging omtrent de aard van de toetsing in dit arrest daarom de negende is.