Bij inleidende dagvaarding heeft verweerder in cassatie ( [verweerder] ), stellende, dat hij in juli 1976 van eiser tot cassatie ( [eiser] ) heeft gekocht het pand [a-straat 1] te [plaats] , de nakoming van deze koopovereenkomst en de levering van het betreffende pand c.a. gevorderd. [eiser] heeft ontkend dat hij dat huis aan [verweerder] zou hebben verkocht.
Bij tussenvonnis heeft de Rechtbank aan [verweerder] bewijs opgedragen van de gestelde koopovereenkomst. Bij eindvonnis d.d. 29 november 1977 heeft de Rechtbank aan [verweerder] zijn vorderingen ontzegd.
De Rechtbank heeft o.m. overwogen alsvolgt:
‘’Het bewijs is niet geleverd.
Uit de door eiser bij repliek overgelegde brieven, gericht aan eisers raadsman door makelaarskantoor [A] B.V. (d.d. 17 augustus 1976) en door [B] (d.d. 26 augustus 1976), waarvan de inhoud door eiser in dit opzicht niet bestreden is, blijkt dat de aanbieding door gedaagde van het onderhavig onroerend goed ‘’vrijblijvend’’ was.
Dit houdt in dat voor het tot stand komen van een overeenkomst van koop en verkoop met betrekking tot dit onroerend goed niet voldoende was dat de aspirant-koper een bod deed, gelijk aan de vraagprijs, maar dat na ieder bod, ongeacht de inhoud daarvan, eerst nog acceptatie door of namens de eigenaar moest volgen.
Uit de getuigen-verklaringen is niet gebleken dat door of namens gedaagde enig bod van eiser is geaccepteerd.’’
Op het hoger beroep van [verweerder] heeft het Hof bij eindarrest van 7 november 1979 het vonnis van de Rechtbank van 29 november 1977 vernietigd en [eiser] veroordeeld tot levering van het omstreden pand aan [verweerder] c.a..
In zijn tussenarrest is het Hof ervan uitgegaan:
‘’dat nu zowel het voor [verweerder] optredende als het voor [eiser] optredende makelaarskantoor in zoverre niet van mening met elkaar verschillen, en gelet op den aard van de materie waarop het onderhavige aanbod betrekking heeft (verkoop van onroerend goed) mede in aanmerking genomen de wijze van publicatie (in een door makelaars verzorgde voor hen en hun cliënten bestemde enkele malen ’s jaars verschijnende woninggids), het aanbod tot verkoop van het huis voor een vraagprijs van
f215.000,-- een en ander zoals vermeld in de onder 4. vermelde advertentie, een vrijblijvend aanbod is.’’
Vervolgens heeft het Hof overwogen:
‘’Partijen verschillen van mening omtrent de (rechts-)gevolgen van de aanvaarding van het onderhavige vrijblijvende aanbod.
Gegeven de onder 4. en 5. vermelde feiten en omstandigheden, en voor de onderhavige situatie daarbij, gelet op vermelde aard van de materie waarop het aanbod betrekking heeft, en mede in aanmerking genomen voornoemde wijze van publicatie van dat aanbod, aansluiting zoekend bij het in artikel 6.5.2.2. lid 2 van het – in januari 1976 ingediende – Gewijzigd Ontwerp van Wet, houdende vaststelling van Boek 6 van het nieuw Burgerlijk Wetboek, bepaalde, dat in latere ontwerpen is gehandhaafd, acht het Hof de overeenkomst tot koop en verkoop van het huis tot stand te zijn gekomen door aanvaarding door althans namens [verweerder] van het vrijblijvend aanbod, zoals gepubliceerd in de eerdervermelde advertentie, tenzij dat aanbod door of namens [eiser] nog onverwijld na de aanvaarding is herroepen.’’
Het Hof heeft daarop doen volgen, dat het [eiser] in de gelegenheid zal stellen aan te tonen, dat door of namens [eiser] het vrijblijvend aanbod tot verkoop van het huis nog onverwijld na de aanvaarding door [verweerder] van dat aanbod is herroepen (en heeft dienovereenkomstig in het dictum van het arrest de bewijsopdracht geformuleerd), waaraan het Hof nog heeft toegevoegd:
‘’In contra-enquête zal partij [verweerder] nader zijn stelling kunnen aantonen, dat door het makelaarskantoor [A] aan makelaar [getuige 3] twee malen is gevraagd om bewilliging in een langere opleveringstermijn van het huis, hetgeen naar ’s Hofs oordeel wijst op een niet onverwijlde herroeping.’’
Tenslotte heeft het Hof in zijn eindarrest de reeds hoger vermelde beslissing gegeven, waarbij het Hof o.m. nog heeft overwogen:
‘’Door voornoemde getuigenverklaringen in onderling verband en samenhang gelezen acht het Hof het bewijs dat het vrijblijvend aanbod tot verkoop van het huis [a-straat 1] te [plaats] , zoals gepubliceerd op pagina 6 van de woninggids voor het Gooi en omstreken, ed. december/januari 1975 nog onverwijld na de aanvaarding door althans namens [verweerder] , is herroepen door of namens [eiser] , niet geleverd. Immers uit de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] , [getuige 2] , en [getuige 3] blijkt niet, dat, nadat [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] mededeling had gedaan van de aanvaarding door [verweerder] van het voornoemde aanbod en nadat [betrokkene 1] diezelfde middag daarvan mededeling had gedaan aan [eiser] , [eiser] zelf of iemand namens hem onverwijld mededeling heeft gedaan aan [verweerder] of aan het voor deze optredende kantoor Wolthuis dat genoemd aanbod werd herroepen, gelijk op hun weg had gelegen, maar integendeel dat met enige reactie op voornoemde aanvaarding is gewacht totdat één of twee dagen nadien het kantoor [B] wederom contact zocht met [betrokkene 1] .
Naar het oordeel van het Hof kan een dergelijke wijze van reageren, daargelaten wat alstoen tussen [betrokkene 1] en het kantoor [B] is besproken, nimmer als een ‘’onverwijlde herroeping’’ van het gedane aanbod worden beschouwd.’’
In onderdeel 1a van het middel van cassatie wordt gesteld:
‘’Rechtens onjuist en/of onbegrijpelijk althans niet naar de eis der wet met redenen omkleed is 's Hofs beslissing in r.o.v. 7 tweede alinea van zijn tussenarrest dat de ten processe bedoelde advertentie in de ‘’Woninggids voor het Gooi en Omstreken’’ van december (1974)/januari 1975, bldz. 6, luidende:
‘’ [plaats] , [a-straat] , ƒ 215.000,--,
hoekhuis m. garage, schuur, gas c.v.,
woon-eetkamer, keuken, kelder waarin
hobbyruimte, prov. kelder, boven: 3 kam.
badkam. apart toilet, zolder m. kam.’’
moet worden beschouwd als een aanbod tot verkoop van het vorenbedoelde huis voor een vraagprijs van ƒ 215.000,-- (met dien verstande dat het Hof aanneemt dat er ten deze sprake was van een z.g. vrijblijvend aanbod).’’
Naar mijn mening mist dit onderdeel van het middel feitelijke grondslag in het bestreden arrest. In vorenbedoelde r.o., die ik hoger heb geciteerd, heeft het Hof niet beslist, dat de
advertentiemoet worden beschouwd als een (vrijblijvend) aanbod tot verkoop van het litigieuze huis. In de betreffende overweging heeft het Hof vastgesteld, dat zowel het voor [verweerder] optredende als het voor [eiser] optredende makelaarskantoor in zoverre niet van mening met elkaar verschillen, te weten, aldus begrijp ik 's Hofs overweging, dat [verweerder] een (vrijblijvend) aanbod tot verkoop van zijn huis heeft gedaan voor de prijs van ƒ 215.000,--. Bij die mening heeft het Hof zich aangesloten ‘’gelet op de aard van de materie waarop het onderhavige aanbod betrekking heeft (verkoop van onroerend goed)
mede in aanmerking genomen de wijze van publicatie’’ (onderstreping door ondergetek.).
Maar zelfs indien de betreffende overweging van het Hof moet worden gelezen, zoals zij in dit onderdeel van het middel wordt gelezen, moet de daarin vervatte grief falen. Immers in dat geval berust de bestreden beslissing van het Hof op een uitleg van het betreffende gedingstuk, welke uitleg in cassatie niet ten toets kan komen. Immers het Hof heeft dan aan de hand van de inhoud van de advertentie feitelijk vastgesteld, dat [eiser] met die publikatie zijn huis te koop aanbood voor de daarin genoemde prijs, zij het dat dit aanbod als een vrijblijvend aanbod aan te merken was. 's Hofs beslissing te dezen is bepaald niet onbegrijpelijk, omdat de wijze waarop en de weg waarlangs [eiser] zijn huis 'in de verkoop heeft gebracht' of 'op de markt heeft gebracht 'hier te lande als de gebruikelijke vermag te gelden.
Iets anders is wat verstaan moet worden onder het door [eiser] gedane vrijblijvend aanbod. Daar zal ik naar aanleiding van het tweede onderdeel van het middel op ingaan.
Hoe en of op dat door [eiser] gedane aanbod een koopovereenkomst tot stand kon komen zijn vragen, die de vaststelling van het Hof, dat [eiser] zijn huis te koop heeft aangeboden voor de prijs van ƒ 215.000,-- niet raken. Daarom doet niet ter zake hetgeen in onderdeel 1b wordt gesteld omtrent de inhoud van de opdracht van [eiser] aan het makelaarskantoor [A] B.V. respectievelijk de aldaar werkzame heren [betrokkene 1] en [getuige 2] , zodat dit onderdeel faalt evenals het daarop voortbouwend onderdeel 1c.