Edelhoogachtbaar College,
Requirant is door de Kantonrechter veroordeeld tot een geldboete van ƒ 50,- terzake van overtreding van art. G 34 sub a van de A.P.V. voor de gemeente Schiermonnikoog. Er is tijdig beroep in cassatie ingesteld; requirant heeft tweemaal uitstel van behandeling gevraagd en verkregen maar desondanks is de door hem (telegrafisch) verzonden schriftuur houdende een middel van cassatie te laat aangekomen. Zoals te doen gebruikelijk zal ik het middel ambtshalve bespreken. Eerst echter wil ik (uiteraard eveneens ambtshalve) de vraag aan de orde stellen of het vonnis van de Kantonrechter wel in stand kan blijven gelet op de artikelen 358, leden 3 en 5 Sv. in verband met art. 398 Sv.
Aan verdachte was telastegelegd dat hij zich op 14 juni 1979 met een personenauto had bevonden binnen de grenzen van de gemeente Schiermonnikoog, hetgeen in strijd is met art. G 34 van de A.P.V. voor die gemeente, welk artikel luidt: "1. Het is verboden zich: a. met een motorvoertuig en b. met een bromfiets, te bevinden binnen de grenzen van de gemeente Schiermonnikoog. 2. B. en W. kunnen onder te stellen voorwaarden van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen voor slechts 1 motorvoertuig per gezin, bedrijfsvoertuigen uitgezonderd. 3. B. en W. kunnen onder te stellen voorwaarden van het in het eerste lid sub b. bedoelde verbod ontheffing verlenen". Ter terechtzitting erkende verdachte het telastegelegde feit te hebben gepleegd, maar hij voegde daaraan toe blijkens het proces-verbaal van de zitting: "Ik ben het echter niet eens met de politieverordening van Schiermonnikoog, die mij verbiedt zonder ontheffing van gemeentewege mij met een auto op het eiland te bevinden. Ik ….. (wens) direct beroep in cassatie aan te tekenen". De vraag is nu of de Kantonrechter deze verklaring had behoren op te vatten als een beroep op de onverbindendheid van de politieverordening, waarop op straffe van nietigheid bepaaldelijk een met redenen omklede beslissing had moeten worden gegeven. Gezien de verwijzing naar cassatie (requirant is jurist) en gelet op HR 10-4-1979 NJ 1979, 442 lijkt mij dit wel het geval. Nu heeft in dit arrest het verzuim niet tot cassatie geleid, aangezien Uw Raad zelf heeft aangegeven dat en op welke gronden verdachtes verweer verworpen had moeten worden, maar in het onderhavige geval ben ik van een zodanige beslissing niet zo zeker. Mocht Uw Raad echter dit eerste ambtshalve aangevoerde middel gegrond achten en deswege het vonnis van de Kantonrechter vernietigen, dan behoeft wellicht het volgende middel niet aan de orde te komen en kan de rust op het eiland, die door requirant zo genadeloos werd verstoord, nog wat bewaard blijven.
Thans dan de ambtshalve bespreking van het te laat ingediende cassatiemiddel. Dit luidt: "het sympathieke verbod zich met een motorrytuig op Schiermonnikoog te bevinden is helaas in stryd met zowel de wegenwet als de wegenverkeerswet aangezien dit verbod mede omvat het zich bevinden op openbare wegen".
Het bestreden artikel van de A.P.V. Schiermonnikoog is geplaatst in hoofdstuk G: Bescherming van het milieu, afdeling 5: Aanzien van de gemeente, onderafdeling 4: Behoud van het karakter van het eiland. Dat dit artikel in strijd zou zijn met de Wegenwet komt mij niet aannemelijk voor. Deze wet regelt immers de rechtstoestand van wegen, geeft antwoord (onder meer) op de vraag wanneer een weg openbaar is (zie de artikelen 4 e.v. van die wet), en op welke wijze een weg aan het openbaar verkeer kan worden onttrokken (art. 7 e.v.), en bestrijkt daarmee, naar het mij toeschijnt, een geheel ander terrein dan de onderhavige verordening, die aan de openbaarheid van wegen in de zin van de Wegenwet m.i. geen afbreuk doet. Ook zonder gemotoriseerd verkeer blijven de wegen immers openbaar, te weten voor alle niet-gemotoriseerde weggebruikers en de wel-gemotoriseerde in het bezit van een ontheffing van B. en W.
Dit is echter, naar het mij voorkomt, anders voor wat betreft de Wegenverkeerswet. Nu handhaaft art. 6 W.V.W. de bevoegdheid van gemeenteraden t.a.v. het onderwerp van deze wet aanvullend op te treden, voor zover men daarmee niet in strijd komt met de wet (of met het R.V.V., zie HR 16-12-1975 NJ 1976, 204 W.F.P.). Het verbod zich met een motorvoertuig en/of met een bromfiets binnen de grenzen van een gemeente te bevinden kan echter in beginsel aan alle gemotoriseerd verkeer - letterlijk en figuurlijk - een halt toeroepen, en kan daarmee zo diep ingrijpen in de door de Wegenverkeerswet geregelde materie, dat het moeilijk wordt om aan te nemen dat hier geen strijd als bedoeld in art. 6 W.V.W. aanwezig zou zijn, vergelijk de conclusie van de A.G. Kist bij HR 16-12-1975 NJ 1976, 205 W.F.P. De omstandigheid dat het verbod is bedoeld en ingekleed als een milieubeschermende maatregel (vergelijk HR 2-4-1971 NJ 1971, 271 W.F.P.), of dat van het verbod ontheffing kan worden verleend, behoeft hieraan niet af te doen, zie ook Van der Pot-Donner, 10e druk p. 547 e.v. met de aldaar geciteerde rechtspraak. In HR 13-6-1978 NJ 1979, 38 besliste Uw Raad dat de Rechtbank terecht onverbindend had verklaard een besluit van B. en W. van de gemeente Alkmaar, waarbij een bepaalde straat gesloten was verklaard voor vrachtverkeer van 23 uur tot 6 uur, en wel ter voorkoming van geluidshinder voor de omgeving. Uw Raad heeft toen (voor zover ik kan zien) in het midden gelaten of dit besluit op zichzelf genomen al onverbindend was of pas omdat de uitvoering ervan door middel van borden van eigen ontwerp in strijd was met art. 118 R.V.V.
In het onderhavige geval echter zijn, voorzover mij bekend, geen borden geplaatst (de inhoud van art. G 34 A.P.V. is op Schiermonnikoog blijkbaar van algemene bekendheid), dus strijd met het R.V.V. is in zoverre niet aanwezig. Zelfs acht ik het niet uitgesloten dat in dit geval de verordening evenmin strijdig is met de Wegenverkeerswet. Immers bij het vaststellen van de grens tussen enerzijds de huishouding van de gemeente, dat is het gebied waar deze vrij is in het maken van verordeningen (art. 168 Gemeentewet), en anderszijds het gebied dat de rijkswetgever als het zijne beschouwt en waar de gemeente zich niet mag begeven, is in het algemeen de ratio, de achterliggende gedachte, dat het de inwoners van een gemeente door middel van de gemeenteraad vrij staat hun eigen zaken naar eigen goeddunken te regelen, maar dat zij daarbij de rechten van anderen niet mogen beknotten. Zo mag de gemeente Alkmaar al het nodige doen om geluidshinder voor haar inwoners te voorkomen, maar zij mag daarbij niet aan anderen het recht op vrije doorgang over de wegen ontnemen. Op Schiermonnikoog echter kunnen de gemeentelijke belangen – voor wat betreft het verkeer – niet botsen met landsbelangen, eenvoudig omdat er op het eiland geen doorgaand verkeer bestaat. Naar men mij van de zijde van Rijkswaterstaat heeft meegedeeld, zijn er op het eiland in totaal slechts twee aanlandingsplaatsen, beide gelegen aan de zuidzijde, waarvan één bij laagwater droogvalt en dus uitsluitend geschikt is voor kleine pleziervaartuigjes. De andere wordt gevormd door een – niet openbare – strekdam van het Rijk, waar schepen (waaronder de veerpont) alleen na verkregen vergunning van Rijkswaterstaat mogen landen. Van deze landingsplaatsen loopt een "echte" weg naar het dorp. De overige wegen op het eiland, die deels door de gemeente, deels door Rijkswaterstaat en deels door de Domeinen worden beheerd, zijn echter veelal fietspaden, en het aanwezige "verkeer" is er dus een zuiverplaatselijke aangelegenheid, een enkele bezoeker van het vasteland daargelaten.
Gelet op deze, in ons land vrij uitzonderlijke, omstandigheid nu behoort men m.i. niet te snel aan te nemen dat art. G 34, dat blijkens de titels in de A.P.V. Schiermonnikoog bescherming van het milieu, het aanzien van de gemeente en het behoud van het eigen karakter van het eiland ten doel heeft, in strijd komt met de Wegenverkeerswet.
Ambtshalve concludeer ik tot vernietiging van het vonnis van de Kantonrechter wegens strijd met art. 358 lid 3 Sv., met verwijzing van de zaak naar de Arrondissementsrechtbank van het ressort teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.