ECLI:NL:PHR:1980:AC7058

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 1980
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71969
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Biegman-Hartogh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in het verkeer met meerdere slachtoffers en alcoholgebruik

In deze zaak gaat het om een militaire strafzaak waarin de verdachte is veroordeeld voor dood door schuld in het verkeer, waarbij drie inzittenden van zijn auto zijn overleden. De verdachte, die goed bekend was met de weg, reed 's nachts met een te hoge snelheid een bocht in en botste tegen een boom. Het Hof heeft geoordeeld dat de botsing te wijten was aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van de verdachte. De zaak behandelt ook de vraag of er sprake was van meermalen gepleegd, aangezien de dood van de inzittenden het gevolg was van één enkele botsing. Het Hof heeft dit terecht gekwalificeerd als meermalen gepleegd, omdat het feit het meermalen veroorzaken van de dood van een ander oplevert. Daarnaast werd de stelling van de verdachte dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou leiden tot ontslag, als niet aannemelijk bevonden. Ook werd het alcoholgebruik van de verdachte in de strafmotivering betrokken, ondanks dat dit niet bewezen was verklaard. De Procureur-Generaal concludeert tot verwerping van het beroep, aangezien de middelen van de verdachte ongegrond zijn.

Conclusie

No. 71.969 M
Mr. Biegman-Hartogh
Zitting 14 oktober 1980
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
Req. is terzake van aan zijn schuld bij gelegenheid van een botsing met een door hem bestuurd motorrijtuig de dood van een ander te wijten zijn, terwijl de dood door de botsing is veroorzaakt, meermalen gepleegd, door het H.M.G. veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes weken met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van twee jaren. Namens req. is van deze sententie beroep in cassatie ingesteld, en bij schriftuur zijn twee cassatiemiddelen voorgedragen die bij pleidooi ter zitting van Uw Raad nog nader zijn toegelicht en aangevuld. Ik bespreek eerst de twee middelen die in de schriftuur zijn neergelegd en vervolgens die uit het pleidooi.
Het eerste middel betoogt dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen het bewezenverklaarde niet kon worden afgeleid, met name voor wat betreft de schuld aan de botsing. Daartoe voert req. aan dat de waarneming van de getuige [getuige] niet juist kan zijn, aangezien men in een bocht van 90 niet een auto kan zien naderen die bovendien aan het zicht onttrokken is door een rij bomen, en dat overigens uit de bewijsmiddelen niets blijkt omtrent de wijze van rijden van req., zodat daaruit zijn schuld niet kon worden afgeleid.
Het middel komt mij ongegrond voor. Het is mij niet duidelijk waarom men, komende uit tegengestelde richting, niet een auto kan zien aankomen die met veel te hoge snelheid de bocht door komt rijden. Mij schijnt het zelfs toe dat de snelheid van een auto gemakkelijker kan worden geschat indien men schuin opzij tegen de rijrichting aankijkt, dan wanneer men zich recht tegenover de naderende auto bevindt. Dat de betreffende bocht een hoek van 90 vormde, heeft het Hof niet vastgesteld; het relaas van verbalisanten vermeldt een bocht van ongeveer 110 , De zich op flinke onderlinge afstand bevindende stammen van bomen waarvan het loof pas ver boven het dak van een auto begint, kunnen het zicht op het lichtschijnsel van de koplampen van de wagen (het was immers nacht, zoals het Hof heeft vastgesteld) niet hebben belemmerd, zie de foto's behorende bij het voor het bewijs gebezigde aepv no. M 110/734/78. Derhalve heeft het Hof, mede gezien de enorme kracht waarmee, blijkens de gevolgen ervan, de botsing van de auto tegen de boom plaatsvond, de te hoge snelheid van rijden van req. geredelijk kunnen aannemen.
Voorts bleek uit het, in bovenvermeld aepv opgenomen, relaas van verbalisanten en uit de ter zitting afgelegde verklaring van de beklaagde: dat de weg waar het ongeval gebeurde een vrij bochtige weg met rechte weggedeelten daartussen is, met aan weerszijden van de rijbaan bomen op ongeveer een halve meter afstand van de rijbaanrand; dat beklaagde daar regelmatig langs kwam en er goed bekend was, en dat hij alvorens die avond te gaan rijden bier had gedronken. Op grond van deze feiten en omstandigheden, te weten: het na drankgebruik met te hoge snelheid in het donker over een bochtige weg rijden, terwijl req. die ter plaatse bekend was, kon voorzien welke fatale gevolgen, gelet op de langs de weg staande bomen, een foute manoeuvre aldaar zou kunnen hebben, heeft het Hof m.i. geredelijk de schuld van req. aan de botsing kunnen aannemen. Zie over het schuldbegrip in dit verband H.H. 16-12-1975 N.J. 1976, 188 pet de leerzame conclusie van de A-G Remmelink en de noot van Th.W. van Veen, H.R. 4-12-1979 80.075 N.J. 1980, 151 net de uitvoerig gedocumenteerde conclusie van de A-G Haak (m.b.t. het subs, onderdeel van het middel), waaraan thans nog kan worden toegevoegd H.R. 11-12-1979 D.D. 80.086 N.J. 1980, 163 middel II.
Eet tweede middel klaagt dat de opgelegde straf niet in overeenstemming is met de bijzondere redenen die tot de straf hebben geleid, waaruit Ik begrijp dat req. de hem opgelegde straf te zwaar vindt, gezien: a) de straf, gelegen in de houding van zijn dorpsgenoten jegens hem; b) de strafverzwaring doordat de hem opgelegde straffen tot ontslag uit zijn werkkring leiden terwijl (dit is aangevoerd bij pleidooi) het Hof op grond van de brief van de werkgever van req. niet heeft kunnen oordelen dat géén ontslag zou volgen.
Ook dit middel faalt m.i. De sub a) vermelde omstandigheid is, voor zover uit de stukken blijkt, niet bij Krijgsraad of Hof aan de orde gesteld, en kan, als van feitelijke aard, niet met vrucht voor het eerst in cassatie worden aangevoerd. Onderdeel b) van dit middel mist naar mijn mening feitelijke grondslag, aangezien het Hof heeft geoordeeld - en op grond van voormelde brief ("Wanneer [verdachte] geen rijbevoegdheid meer heeft, moeten wij i.v.m. zijn werk andere maatregelen treffen") geredelijk heeft kunnen oordelen - dat een dergelijk voornemen van de werkgever niet aannemelijk is geworden.
Het derde middel. bij pleidooi voorgedragen, komt vergeefs op tegen de door het Hof aan de kwalificatie van het delict toegevoegde woorden "meermalen gepleegd". Req. meent dat deze term geen andere betekenis heeft dan: "het achtereenvolgens plegen van eenzelfde handeling". Hij miskent daarbij, naar het mij voorkomt, dat ook bij eenzelfde handeling een meervoud van verboden gevolgen mogelijk is, zie Noyon-Langemeijer-Remmelink aant. 4 en 5 ad art. 55 Sr. en de in Cremers Wetboek van Strafrecht onder art. 55 genoteerde arresten.
Het vierde middel acht tegenstrijdigheid aanwezig tussen 's Hofs vrijspraak van het telastegelegde "verkeren in zodanige toestand na het gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed .... meer dan 0,5 o/oo bleek te zijn", en het voor de strafoplegging in aanmerking nemen van de omstandigheid dat beklaagde is gaan rijden na gebruik van alcoholhoudende drank. Yan enige tegenstrijdigheid is hier echter m.i. geen sprake, nu de vrijspraak slechts betrekking heeft op het alcoholgehalte van het bloed van meer dan 0,5 o/oo en niet op het feit dat beklaagde alcohol had gebruikt.
Haar ik geen van de middelen gegrond acht, oconcludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden