ECLI:NL:PHR:1980:AC6999

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 1980
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71.843
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Haak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over oplichting en valsheid in geschrift met betrekking tot bewijswaardering en huiszoeking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 1980 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de rekwirant was veroordeeld door het Hof voor oplichting en valsheid in geschrift. De rekwirant had zich in cassatie voorzien tegen het vonnis van de Rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rekwirant heeft drie middelen van cassatie voorgedragen, die door de advocaat-generaal als niet gegrond werden beschouwd.

Het eerste middel betrof de waardering van het bewijsmateriaal, dat volgens de advocaat-generaal voorbehouden is aan de feitenrechter. De Hoge Raad verwees naar eerdere arresten om te onderbouwen dat het niet mogelijk is om in cassatie te klagen over de bewezenverklaring van het telastegelegde. Het tweede middel ging over de lijst met inkomsten en gefingeerde uitgaven, die volgens de advocaat-generaal bestemd was om de rechtshandelingen van de rekwirant te onderbouwen. De Hoge Raad verwees naar relevante literatuur en eerdere arresten om dit middel te weerleggen.

Het derde middel mist feitelijke grondslag, omdat het Hof had aangenomen dat de rekwirant toestemming had gegeven voor de huiszoeking. De Rechtbank had het verweer dat het bewijsmateriaal onrechtmatig verkregen was, weerlegd, en het Hof had deze gronden overgenomen. De advocaat-generaal concludeerde dat er geen gronden aanwezig waren voor vernietiging van het bestreden arrest en stelde voor het beroep te verwerpen.

Conclusie

pvh
Nr. 71.843
Zitting 24 juni 1980 bij vervroeging
Mr. Haak
Conclusie inzake:
[rekwirant]
Edelhoogachtbare Heren,
Het Hof heeft met verbetering van gronden het vonnis van de Rechtbank bevestigd, waarbij rekwirant, die zich van beroep in cassatie heeft voorzien, terzake van oplichting en valsheid in geschrift is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
Namens rekwirant zijn op de wijze als is voorzien in art. 439 lid 2 Sv. drie middelen van cassatie voorgedragen.
De voorgedragen middelen acht ik niet gegrond.
Het eerste middelmiskent, dat de selectie en de waardering van het bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. Men zie laatstelijk de arresten van Uw Raad van 6 mei 1980, nr. 71.377 en 71.384M. Daartegen kan met niet met vrucht opkomen in cassatie. Voorzover het middel blijkens de toelichting wil klagen over het feit, dat het telastegelegde ten onrechte bewezen is verklaard, geldt hetzelfde als hiervoor is gezegd.
Daarop zal tevens
het tweede middelmoeten afstuiten. Daarbij geldt de lijst met inkomsten en daarop vermelde gefingeerde uitgaven naar zijn aard als bestemd om van de door rekwirant verrichtte rechtshandelingen te doen blijken tegenover degeen, jegens wie hij verantwoording van zijn handelingen moest afleggen. Men zie Noyon-Langemeijer-Remmelink, ad art. 225, aant. 3 (p. 629 in fine), aant. 5 en het door rekwirant bedoelde arret H.R. 14 mei 1957, NJ 1957, 472, p. 876 lk., met noot van Röling, sub 2.
Het derde middelmist feitelijke grondslag, nu het Hof op in cassatie onaantastbare gronden heeft aangenomen, dat rekwirant wel toestemming tot huiszoeking heeft gegeven. De Rechtbank is op het verweer, dat het bewijsmateriaal onrechtmatig verkregen zou zijn, ingegaan, en heeft dit weerlegd op gronden, waarmede het Hof zich heeft verenigd.
Ook ambtshalve geen gronden aanwezig achtend, die tot vernietiging van het bestreden arrest zouden moeten leiden, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,