ECLI:NL:PHR:1980:AC6817

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 1980
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
71130
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling en voorhanden hebben van vuurwapens in samenloop met de Vuurwapenwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 1980 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door het Hof voor heling en het voorhanden hebben van vuurwapens. De verdachte had twee geweren gekocht en bewaard, die door misdrijf waren verkregen. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met verbeurdverklaring van de wapens. De verdachte stelde in cassatie dat het Hof ten onrechte het verweer van zijn raadsman had verworpen, dat de gedragingen als één feit in de zin van artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht moesten worden beschouwd. De Hoge Raad overwoog dat de strekking van de betrokken bepalingen zo verschillend is dat gelijktijdige schending van beide bepalingen niet als één feit kan worden aangemerkt. De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van het Hof juist was en dat het middel faalde. Tevens werd opgemerkt dat de rechters abusievelijk niet hadden vermeld dat de heling meermalen was gepleegd, wat eventueel door de Hoge Raad gecorrigeerd kon worden. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeerde tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Mr. Remmelink,
Nr. 71.130
Zitting 8 januari 1980
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak waarin het Hof, net aanvulling en wijziging, en overigens met overneming, van gronden bevestigend het vonnis van de Politierechter veroordeeld terzake van (l) heling: requirent zou opzettelijk hebben gekocht en opzettelijk uit winstbejag hebben bewaard of verborgen: twee geweren enz., die door misdrijf waren verkregen; (2) Overtreding van een voorschrift vastgesteld bij of krachtens art. 3 Vw. meermalen gepleegd: requirant zou twee vuurwapens enz. voorhanden hebben gehad, tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf maanden met verbeurdverklaring enz. tegen welk arrest hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien, is één middel in cassatie voorgesteld.
Onder A van dit middel stelt requirant, dat het Hof ten onrechte het verweer van de raadsman van requirant zou hebben verworpen, dat hier één feit in de zin van art. 55 lid 1 Sr. zou moeten worden genomen. De motivering van het Hof dienaangaande zou onduidelijk zijn enz. Het komt mij voor, dat de strekking van de betrokken bepalingen (art. 417 bis is een vermogensdelict, terwijl art. 3 Vw-wet slechts de openbare orde betreft zodanig verschilt, dat beider gelijktijdige schending ook al geschiedt het met dezelfde goederen nooit gezien kan worden als één feit in de zin van art. 55 lid 1 Sr. Het strafrechtelijk verwijt is duidelijk van te ongelijksoortige aard. Vgl. in dit verband HR 25 maart 1973, NJ 1975, no. 296, weliswaar betrekking hebbend op art. 68 Sr., doch dat a fortiori op de onderhavige rechtsfiguur van toepassing kan worden geacht. Of de "wegdenkredenering" van het Hof, die mij persoonlijk ook niet zo ligt, juist is, kan in deze opvatting buiten beschouwing blijven, nu vaststaat, dat 's Hofs beslissing in elk geval juist was. Bij dit alles heb ik nog buiten beschouwing gelaten, dat ook de natuurlijke handelingen niet dezelfde waren: In het eerste geval gaat het behalve om "voorhanden hebben" (dwz. om bewaren of verbergen) nl. ook nog om kopen, waarvan in het tweede geval geen sprake is.
Het ligt voor de hand, dat in deze opvatting ook onderdeel 3 van het middel, waarin wordt betoogd, dat het Hof niet behoorlijk zou hebben uiteengezet, waarom hier niet van een voortgezette handeling in de zin van art. 56 Sr. gesproken zou kunnen worden, eveneens niet tot cassatie kan leiden. Ook hier verzet zich de zoëven genoemde ongelijksoortigheid.
Het middel faalt derhalve. Na nog opgemerkt te hebben, dat de rechters kennelijk abusievelijk hebben vergeten te vermelden, dat niet alleen de Vw-overtreding, maar ook de heling meermalen werd gepleegd (Uw Raad zou dat eventueel nog kunnen corrigeren), concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,