ECLI:NL:PHR:1979:AC6624

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 1979
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11419
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. Berger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijsbaarheid van vordering tot schadevergoeding en de verwerking van recht op schadevergoeding in het civiele recht

In deze zaak gaat het om de toewijsbaarheid van een vordering tot schadevergoeding, die opgemaakt moet worden bij staat. De eiseres, B.V. De Courant Nieuws van de Dag, is in cassatie gegaan tegen een uitspraak van het Hof, waarin de vordering van de verweerder, die belediging claimde, werd afgewezen. De zaak draait om een artikel dat op de voorpagina van de Courant is gepubliceerd, waarin de verweerder in een kwaad daglicht werd gesteld. Het Hof heeft geoordeeld dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de verweerder schade heeft geleden door de publicatie. De eiseres heeft betoogd dat de verweerder zijn recht op schadevergoeding heeft prijsgegeven door een rectificatie aan te bieden, maar het Hof heeft deze stelling verworpen. Het Hof concludeert dat de onrechtmatigheid van de publicatie niet is weggenomen door de rectificatie en dat de vordering tot schadevergoeding terecht is toegewezen. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, met veroordeling van de eiseres in de kosten.

Conclusie

v.R.
Nr. 11.419.
Zitting 20 april 1979.
Mr. Berger.
Conclusie inzake:
B.V. DE COURANT NIEUWS VAN DE DAG
tegen
[verweerder].
Edelhoogachtbare Heren,
Het eerste onderdeel van het middel is gericht tegen r.o. 17 van 's Hofs tussenarrest d.d. 24 februari 1977. Bij dit onderdeel heeft eiseres tot cassatie evenwel generlei belang. Voormelde r.o. 17 heeft betrekking op de primaire grondslag van de vordering van de thans verweerder in cassatie ([verweerder]), te weten: belediging (art. 1408 B.W. ). Met betrekking tot de vordering van [verweerder] ter zake van belediging heeft het Hof bij voormeld arrest [verweerder] toegelaten te bewijzen:
"dat de te dezer zake bevoegde organen van De Courant het bericht op de voorpagina van haar blad van 18 februari 1974 - vervolgd op blad 5- vóór de verschijning hebben gekend".
In zijn eindarrest d.d. 6 april 1978 heeft het Hof overwogen:
"2. Te dezer zake is een getuige gehoord.
3. Nu echter de door deze getuige (medegedeelde ? n. B. ) - zelfs niet gedeeltelijk uit anderen hoofde in het geding vaststaande - feiten niet door een andere getuige dan wel door geschriften of andere wettige bewijsmiddelen zijn bevestigd, verbiedt artikel 1942 B.W., de feiten als vaststaand aan te nemen. De vordering uit hoofde van belediging moet derhalve worden ontzegd". Blijkens r.o. 4 en r.o. 5 van het eindarrest berust de daarbij gegeven beslissing niet op r.o. 17 van het tussenarrest, zodat gegrondbevinding van dit onderdeel van het middel nimmer tot de vernietiging van het eindarrest kan leiden.
In haar memorie van antwoord heeft eiseres tot cassatie als geïntimeerde in hoger beroep gesteld:
"16. Geintimeerde betwist, dat appellant immateriële en/of materiële schade heeft geleden als gevolg van het artikel van geintimeerde en zelfs dat deze aannemelijk is - het laatste is vereist voor een veroordeling ex art. 612 Rv. Zie Onrechtmatige Daad II no. 156 ev.
Geintimeerde heeft andere persartikelen overgelegd uit o.a. Nieuwe Revu, Haagsche Post, Vrij Nederland en de Telegraaf van omstreeks hetzelfde tijdstip en dezelfde strekking als het gewraakte artikel in Courant Nieuws van de Dag.
Het is onduidelijk waarom eventuele schade voor appellant nu juist door het artikel in de Courant het Nieuws van de Dag zou zijn veroorzaakt. Dit wordt dan ook door geintimeerde betwist."
In het tweede onderdeel van het middel nu wordt er over geklaagd, dat het Hof ter zake geen beslissing heeft gegeven en derhalve zijn arrest onvoldoende heeft gemotiveerd. M.i. mist deze klacht goede grond. In dit onderdeel wordt verwezen naar de bij pleidooi in eerste aanleg overgelegde krantenknipsels. Wat er zij van het in die krantenknipsels gepubliceerde, ten processe is niet gesteld of gebleken, dat zij de onware, tendentieus gestelde en schadelijke berichtgeving bevatten, die in het onderhavig geding eiseres meer in het bijzonder wordt tegengeworpen. Gezien het onduidelijk beroep dat op de hierbedoelde persartikelen is gedaan, kon het Hof te dezen volstaan met hetgeen het Hof in r.o. 4 van het eindarrest heeft overwogen.
In r.o. 4 van het eindarrest heeft het Hof verwezen naar zijn vaststelling in het tussenarrest dat de bestreden berichten onwaar waren en dat zij geschikt waren het publiek afkerig te maken van (het zaken doen met) [verweerder]. In het tussenarrest heeft het Hof tevens nog overwogen (r.o. 21) dat [verweerder] in opspraak was gebracht en dat het geenszins onaannemelijk was dat een groot aantal zakelijke relaties het vertrouwen dat zij tevoren in hem stelden hebben verloren. Daarmede heeft het Hof, naar het mij voorkomt, voldoende duidelijk gemaakt, dat het aannemelijk is dat [verweerder] door de onrechtmatige publicatie van eiseres schade heeft geleden. Het Hof heeft aldus zijn veroordeling tot vergoeding van de door [verweerder] geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet voldoende gemotiveerd. Het Hof behoefde in casu niet in te gaan op de betwistingen van de zijde van eiseres van de verschillende door [verweerder] gestelde schadefactoren. Het derde onderdeel van het middel faalt derhalve.
In het vierde onderdeel van het middel wordt gesteld:
"'s Hofs arresten zijn niet naar behoren gemotiveerd en in strijd met het recht.
Immers, eiseres heeft bij memorie van antwoord in appel blz. 9 onder 13 als verweer aangevoerd, dat van belediging of onrechtmatige daad geen sprake is, omdat eiseres aan verweerder een wederwoord ter rectificatie heeft aangeboden, waarvan geïntimeerde gebruik gemaakt heeft. Eiseres heeft daaraan toegevoegd: "Doordat appellant en zijn raadsman dit wederwoord verzocht en aanvaard hebben, hebben zij hun recht op schadevergoeding prijsgegeven of verwerkt". Eiseres heeft in aansluiting daarop het terzake in de stukken, conclusies van antwoord en dupliek in prima, gestelde gehandhaafd en getuigenbewijs omtrent de gang van zaken aangeboden.
Door na te laten over het beroep van eiseres op prijsgave of verwerking van het recht op schadevergoeding op basis van de gang van zaken (verzoek daartoe van verweerder en accoordbevinding door verweerder met de rectificatie, gelijk in de gedingstukken gesteld) te beslissen en, alsmede over het aanbod tot getuigenbewijs omtrent de gang van zaken, door wel de vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet toe te wijzen, heeft het Hof zijn arresten niet naar de eis der wet met redenen omkleed althans het recht geschonden".
De Rechtbank en het Hof hebben evenwel de desbetreffende stellingen van eiseres tot cassatie aldus opgevat, dat door het verzoek tot en de aanvaarding van het wederwoord aan de litigieuze publicatie het onrechtmatig karakter was komen te ontvallen en dat daarom aan de verweerder geen vordering tot vergoeding van de door hem door die publicatie geleden schade meer kan toekomen. De Rechtbank heeft immers in r.o. 8 van haar vonnis uitdrukkelijk bij haar oordeelvorming met betrekking tot de onrechtmatigheid van de gewraakte passages verwezen naar "het artikel in het nummer van 20 februari 1974, waarbij op de voorpagina van dat nummer in roodgekleurde balk wordt aangekondigd: "Mijn zegelbedrijf is kerngezond" met verwijzing naar pagina 9 en op die pagina de directeur [verweerder] zeer uitvoerig aan het woord wordt gelaten over zijn persoon en de stand van zaken in de ondernemingen waarbij hij betrokken is". Het Hof heeft zijn - afwijkend - oordeel te dier zake samengevat in r.o. 5 van het eindarrest: "Uit de overwegingen 18 - 21 van het tussen-arrest vloeit voorts dat de daar bedoelde feiten hoogstens schadebeperkend kunnen werken, niet de - uit het sub 4 vastgestelde voortvloeiende - onrechtmatigheid wegnemen".
Het Hof heeft de bedoelde stellingen van eiseres aldus kùnnen opvatten, omdat in het verzoek tot en de aanvaarding van het wederwoord niet zonder meer is gelegen een stilzwijgende wilsverklaring van afstand van rechten ter zake van de aan de onderhavige vordering ten grondslag liggende publicatie noch dat de wederpartij dit verzoek en die aanvaarding aldus heeft mogen opvatten (H.R. 4 februari 1949 N.J. 1949, 185 en H.R. 31 januari 1969 N.J. 1969, 241 m.n. G.J.S. ; 'Onrechtmatige Daad' I, no. 226, 2). Daaromtrent is ten processe niets gesteld of gebleken. Waar nu in dit onderdeel van het middel aan het Hof wordt verweten geen beslissing te hebben gegeven op het beroep van eiseres op prijsgave of verwerking van het recht op schadevergoeding mist dit onderdeel feitelijke grondslag. Het Hof heeft daarover in r.o. 5 van het eindarrest jo r.o. 18 - 21 van het eindarrest beslist, zoals dit beroep door het Hof is opgevat.
Ik moge concluderen tot verwerping van het beroep met de veroordeling van de eiseres tot cassatie in de kosten op de voorziening gevallen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,