ECLI:NL:PHR:1979:AC1376

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 1979
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
70591
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van Belgische nationaliteit naar België deels toelaatbaar en deels ontoelaatbaar verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank de uitlevering aan België toelaatbaar verklaard van een persoon die was veroordeeld voor verduistering en oplichting. De opgeëiste persoon was bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en had ook een veroordeling voor gequalificeerde diefstal en oplichting. De zaak betreft de vraag of het cassatieberoep van de opgeëiste persoon ook gericht is tegen de ontoelaatbaarverklaring van de uitlevering. De Hoge Raad moet zich buigen over de vraag of uitlevering toelaatbaar kan worden verklaard voor veroordelingen tot betaling van geldboeten en proceskosten, evenals voor vervangende vrijheidsstraffen, in het licht van het Uitleveringsverdrag. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de Rechtbank had moeten uitzonderen van de toelaatbaarverklaring de opgelegde geldboeten en proceskosten. Tevens wordt er getwijfeld aan de beslissing van de Rechtbank inzake de ontoelaatbaarverklaring van de uitgifte van ongedekte cheques, aangezien dit in Nederland geen strafbaar feit oplevert, maar onder bepaalde omstandigheden wel oplichting kan zijn. De Procureur-Generaal concludeert dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen, maar de uitspraak van de Rechtbank zal vernietigen voor zover de uitlevering is verklaard ten behoeve van de executie van de veroordelingen tot betaling van geldboeten en proceskosten, en dat de uitlevering voor de uitgifte van ongedekte cheques alsnog toelaatbaar verklaard moet worden.

Conclusie

JK
Nr.: 70591
Zitting 6 maart 1979
Mr. Remmelink.
Conclusie inzake:
[de opgeëiste persoon]
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak waarin de Rechtbank de uitlevering (ter executie) aan België toelaatbaar heeft verklaard van (kort gezegd) verduistering en oplichting waarvoor requirant door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 25 september 1975 bij verstek was veroordeeld tot een gevangenisstraf van o.m. één jaar en ter zake van (kort gezegd) gequalificeerde diefstal en oplichting waarvoor requirant door voormelde Rechtbank op 7 december 1977 bij verstek tot o.m. gevangenisstraf van tien maanden was veroordeeld en toelaatbaar heeft verklaard: de gevraagde uitlevering op basis van het aanhoudingsbevel van de Rechter Commissaris te Brussel terzake van de beschuldiging van gequalificeerde diefstal (enz.) alsmede (2) terzake van het bij herhaling uitgeven van een ongedekte cheque, tegen welke uitspraak requirant zich van een beroep in cassatie heeft voorzien, zijn door of namens hem middelen in cassatie niet voorgesteld.
Ambtshalve zou ik evenwel het volgende willen opmerken:
Het komt mij voor, dat de Rechtbank had moeten uitzonderen van de toelaatbaarverklaring de bij voormelde vonnissen ook opgelegde geldboeten, vervangende vrijheidsstraffen en de proceskosten. Vgl. HR 18 april 1978, DD 78.182 en 27 juni 1978, NJ 1979, no. 71. Het lijkt mij, gegeven de formulering van het vonnis trouwens aannemelijk, dat de Rechtbank dit ook zo heeft bedoeld.
Voorts zou men kunnen twijfelen aan de juistheid van de beslissing inzake de ontoelaatbaarverklaring terzake van de uitgifte van ongedekte cheques. Weliswaar levert dat in Nederland anders dan in België geen speciaal strafbaar feit op, maar het ‘’onderliggende’’ criminele gebeuren kan onder bepaalde omstandigheden wel oplichting opleveren. Vgl. HR 18 september 1978, NJ 1978, no. 658 met noot van G.E. Mulder. Of Uw Raad zo'n situatie ook voor de uitlevering relevant acht, is niet helemaal zeker, sinds hij op 25 april 1978, NJ 1978, no. 419 een feit, dat in België abandon de familie opleverde (niet-betaling van alimentatiekosten), doch dat volgens de overgelegde documenten onder zulke bezwarende omstandigheden was geschied, dat het verlaten gezin in een hulpeloze toestand was komen te verkeren, niet onder het Nederlandse art. 255 Sr. wilde rubriceren onder de motivering, dat men in Nederland abandon de familie niet strafbaar had willen stellen. Dat laatste is wel zo, maar die enkele omstandigheid is niet beslissend. Het gaat er om, of het vervolgde onderliggende feit (‘’Tat’’ zegt men in Duitsland; zie boekje Uitlevering, p. 38) én in Nederland én in het land van de verzoekende staat een strafbaar feit van de vereiste zwaarte oplevert. (Iets anders is, dat ik wel vrede kon hebben met het resultaat en bovendien besef, dat bij de beoordeling van de ‘’eenheid van feit’’ bij uitlevering rekening gehouden moet worden met de contemporaine opvattingen van de Nederlandse rechtsgemeenschap over de strafrechtelijke aspecten van het onderliggende feit, en die kunnen ‘’te contradictoir’’ zijn. Vgl. boekje Uitlevering, p. 39). In casu neig ik er echter toe om te stellen, dat de cheque-uitgifte gelet ook op de door de Rechtbank vastgestelde ‘’eenheid van opzet’’ (ook de tijd en plaats zijn identiek) zo nauw met de oplichting zal hebben samengehangen, dat van één feit gesproken zou kunnen worden. In ieder geval had de Rechtbank zich nader over dit punt moeten uitlaten. Haar uitspraak zal m.i. derhalve in zoverre (eveneens) vernietigd moeten worden. Uw Raad zou echter eigenhandig kunnen doen wat de Rechtbank m.i. had behoren te doen en op de hierboven ontwikkelde grond de uitlevering ook voor dit feit toelaatbaar kunnen verklaren.
Ik concludeer dat Uw Raad het beroep zal verwerpen met dien verstande, dat uw Raad de uitspraak zou moeten vernietigen, voorzover de uitlevering toelaatbaar is verklaard ten behoeve van de executie van de requirant bij voormelde vonnissen opgelegde veroordelingen tot betaling van geldboete en proceskosten en, tot het ondergaan van vervangende vrijheidsstraf en voorzover de uitlevering terzake van het in het Rechtbank-vonnis sub C aangeduide feit (uitgifte van ongedekte cheques) ontoelaatbaar is verklaard, en ten aanzien van dit laatste punt opnieuw rechtdoende de uitlevering terzake hiervan alsnog toelaatbaar zal verklaren.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,