ECLI:NL:PHR:1978:AC6373

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 oktober 1978
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
69900
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor poging tot diefstal met bedreiging

In deze zaak heeft het Hof in appel de requirant op 12 december 1977 veroordeeld voor poging tot diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De requirant heeft op 21 april 1978 een brief gestuurd naar de Griffier van het Hof te Amsterdam, waarin hij een cassatie-melding heeft gedaan. Deze melding is door de Griffier aangemerkt als een cassatieberoep. Volgens artikel 449 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering moet een beroep in cassatie worden ingesteld door een verklaring af te leggen ter griffie van het gerecht dat de beslissing heeft gegeven. In deze zaak blijkt echter dat de requirant, die op dat moment in een Justizvollzugsanstalt in de Bondsrepubliek Duitsland verbleef, op 11 april 1978 een verstekmededeling in persoon heeft ontvangen. Deze mededeling attendeerde hem op de wijze waarop hij eventueel cassatieberoep zou moeten aantekenen. Na onderzoek concludeert de Procureur-Generaal dat de requirant niet op tijd en niet op de wettelijk voorgeschreven wijze zijn cassatieberoep heeft ingesteld. Daarom moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep. De Procureur-Generaal verwijst ook naar eerdere uitspraken en concludeert dat, mocht de Hoge Raad anders denken en de cassatiemiddelen toch willen behandelen, deze niet aannemelijk zijn.

Conclusie

na.-
Nr. 69.900
Zitting 5 september 1978.
Mr. Remmelink
Conclusie inzake:
[requirant]
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak waarin het Hof in appel requirant op 12 december 1977 heeft veroordeeld terzake van poging tot diefstal voorafgegaan en/of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, heeft requirant zich van
beroep in cassatievoorzien doordien hij aan de Griffier van het Hof te Amsterdam een brief heeft doen toekomen, waarin hij, een
desbetreffendemededeling heeft gedaan, welke op 21 april 1978 door de griffie is ontvangen. Deze mededeling is door de Griffier aangemerkt als een ‘’cassatie-melding’’, waarmee zal zijn bedoeld een ‘’cassatieberoep’’. Aangezien volgens art. 449 lid 1 Sv. beroep in cassatie moet worden ingesteld door een verklaring af te leggen ter griffie van het gerecht, dat de beslissing heeft gegeven (eventueel door middel van een gemachtigde), terwijl van omstandigheden als waarvan sprake is in H.R. 11 januari 1977, N.J. 1977 no’s 222 en 223 (betrokkene is wellicht door onjuiste informatie van de kant van de overheid in dwaling gebracht) niet blijkt, integendeel, het blijkt mij bij nader onderzoek, dat op 11 april 1978 aan requirant, die toen in een ‘’Justizvollzugenstalt’’ in de B.R.D. zat, een verstekmededeling in persoon is betekend, waarin hij werd geattendeerd op de wijze waarop hij eventueel cassatieberoep zou moeten aantekenen (ik moge U de betreffende stukken overleggen), moet ik het ervoor houden, dat requirant niet op tijd bij de wet voorgeschreven wijze zijn cassatieberoep heeft ingesteld, en zal hij daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Vgl. ook de Procureur-Generaal van Oosten in diens conclusie in de zaak Giesberts (no. 1044/513).
Mocht Uw Raad hierover anders denken en toch de cassatiemiddelen willen behandelen, dan moge ik onder verwijzing naar de conclusie genomen in de gelieerde zaak Bosman (no. 69769) stellen, dat deze niet aannemelijk zijn enz.
Ik concludeer dat Uw Raad requirant in zijn cassatieberoep niet zal ontvangen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,