ECLI:NL:PHR:1977:AC6104
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Kist
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door een gedetineerde verdachte
In deze zaak, behandeld op 18 oktober 1977, werd de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door een gedetineerde verdachte aan de orde gesteld. De verdachte had op 25 mei 1977 beroep ingesteld tegen een arrest van het Hof van 9 mei 1977, maar dit was niet binnen de wettelijke termijn van 14 dagen gedaan. De akte van cassatie was ingediend door een schriftelijk gemachtigde, een ambtenares van de griffie van het Hof, die door de verdachte was gemachtigd via een volmacht, gedateerd 23 mei 1977. De vraag was of er aanleiding bestond om een soepele houding aan te nemen ten aanzien van de ontvankelijkheid, gezien de omstandigheden van de verdachte.
De conclusie van de advocaat-generaal was dat de verdachte niet ontvankelijk was in zijn beroep. De verdachte was door de President van de strafkamer van het Hof correct voorgelicht over de termijn voor het instellen van beroep in cassatie. Het feit dat de verdachte gedetineerd was, speelde geen rol in de beoordeling van de ontvankelijkheid. De advocaat-generaal concludeerde dat de verdachte had moeten beseffen dat de volmacht, die op de laatste dag van de termijn was ondertekend, niet tijdig in Amsterdam kon aankomen. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.