ECLI:NL:PHR:1977:AC6104

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 1977
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
69201
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Kist
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door een gedetineerde verdachte

In deze zaak, behandeld op 18 oktober 1977, werd de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door een gedetineerde verdachte aan de orde gesteld. De verdachte had op 25 mei 1977 beroep ingesteld tegen een arrest van het Hof van 9 mei 1977, maar dit was niet binnen de wettelijke termijn van 14 dagen gedaan. De akte van cassatie was ingediend door een schriftelijk gemachtigde, een ambtenares van de griffie van het Hof, die door de verdachte was gemachtigd via een volmacht, gedateerd 23 mei 1977. De vraag was of er aanleiding bestond om een soepele houding aan te nemen ten aanzien van de ontvankelijkheid, gezien de omstandigheden van de verdachte.

De conclusie van de advocaat-generaal was dat de verdachte niet ontvankelijk was in zijn beroep. De verdachte was door de President van de strafkamer van het Hof correct voorgelicht over de termijn voor het instellen van beroep in cassatie. Het feit dat de verdachte gedetineerd was, speelde geen rol in de beoordeling van de ontvankelijkheid. De advocaat-generaal concludeerde dat de verdachte had moeten beseffen dat de volmacht, die op de laatste dag van de termijn was ondertekend, niet tijdig in Amsterdam kon aankomen. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie

V.
Nr. 69201.
Zitting 18 oktober 1977.
Mr. Kist
Conclusie inzake:
[rekwirant].
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak rijst de vraag of het beroep wel ontvankelijk is. Blijkens de akte van cassatie is het beroep tegen het arrest van het Hof d.d. 9 mei 1977 eerst op 25 mei 1977 ingesteld, derhalve niet binnen de door de wet bepaalde termijn van 14 dagen, welke in casu diende te worden aangehouden. Het beroep is echter ingesteld door een schriftelijk gemachtigde, een ambtenares van de griffie van het Hof, die bij bijzondere volmacht, gedateerd 23 mei 1977, door de verdachte, die in Rotterdam in het Huis van Bewaring was gedetineerd, is gemachtigd. Op de volmacht is door de griffie te Amsterdam een stempel geplaatst, vermeldende: 25 mei 1977 ingekomen ter griffie van het Gerechtshof te Amsterdam. Bestaat er in dit geval aanleiding om ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep een soepele houding aan te nemen, zoals Uw Raad in de laatste tijd meermalen heeft gedaan, in het bijzonder in gevallen waarin de verdachte gedetineerd was of afging op onjuiste ambtelijke inlichtingen waarop hij mocht vertrouwen zoals in H.R. 20 sept. 1976 N.J. 1977-74 m.n. G.E.M.; H.R. 18 mei 1976 N.J. 1976-502, H.R. 11 jan. 1977 N.J. 1977-222 en H.R. 11 jan. 1977 N.J. 1977-223 m.n. v. Veen? Het komt mij voor van niet. Verdachte is door de President van de strafkamer van het Hof juist voorgelicht: hem is medegedeeld dat hij "binnen 14 dagen na heden" beroep in cassatie kan instellen. Het is natuurlijk denkbaar, dat hij in de onjuiste mening heeft verkeerd, dat zijn beroep tijdig zou zijn ingesteld, indien hij op de laatste dag een volmacht ondertekende. Maar het zou mij te ver gaan met een dergelijke dwaling die trouwens niet vaststaat rekening te houden. Naar mijn mening mag aangenomen worden dat de verdachte heeft moeten beseffen, dat een volmacht, die hij te Rotterdam op de laatste dag van de termijn ondertekende, onmogelijk tijdig Amsterdam kon bereiken, zelfs niet indien de volmacht nog op 23 mei werd verzonden. Het feit dat hij gedetineerd was, speelt hier geen rol. Hij is eenvoudig te laat geweest.
Ik acht het beroep derhalve niet ontvankelijk en concludeer mitsdien tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,