ECLI:NL:PHR:1977:AC6044

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 1977
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
69026
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van de dagvaarding en tenlastelegging in strafzaak met betrekking tot uitlokking van valse aangifte en rijden onder invloed

In deze zaak heeft het Hof in appel de requirant veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar. De veroordeling was gebaseerd op twee feiten: (1) uitlokking van valse aangifte en (2) rijden met een te hoog alcoholpromillage. De requirant heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarbij hij één middel heeft voorgesteld. De Procureur-Generaal bij het Hof heeft eveneens cassatie ingesteld en ook één middel voorgesteld.

Het middel van de requirant betreft de klacht dat uit de aanwezige zittingsprocessen-verbaal niet blijkt dat de korte inhoud van enkele politieprocessen-verbaal en een rapport, die voor het bewijs hebben gediend, zijn voorgelezen. Dit middel lijkt terecht, aangezien het zittingsproces-verbaal van de Rechtbank, waarin melding wordt gemaakt van de mededeling van de korte inhoud, abusievelijk niet was meegezonden. Hoewel het op verzoek is nagezonden, is het in dit stadium niet meer relevant, omdat de raadsman zijn middel al heeft ingediend en de zitting van de Hoge Raad al heeft plaatsgevonden.

De Procureur-Generaal klaagt dat het Hof de dagvaarding nietig heeft verklaard ten aanzien van een onderdeel van de tenlastelegging, omdat deze niet de tijd en plaats vermeldde van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling over die goederen te beschikken. De conclusie is dat de middelen van beide requiranten aannemelijk worden geacht, en de Procureur-Generaal concludeert dat de Hoge Raad het arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Hof te ’s-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Conclusie

V.
Nr. 69026.
Zitting 13 september 1977.
Mr. Remmelink.
Conclusie inzake:
[requirant].
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak waarin het Hof in appel requirant heeft veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf mitsgaders ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twee jaar terzake van, kort gezegd (1) uitlokking van valse aangifte; (2) als automobilist rijden met te hoog alcoholpromillage, tegen welk arrest hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien, is namens hem één middel in cassatie voorgesteld. Ook de P.G. bij het Hof heeft cassatie ingesteld tegen het arrest, en heeft eveneens één middel voorgesteld.
Wat het middel van de eerstgenoemde requirant betreft: Hierin wordt erover geklaagd, dat niet blijkt uit de in het dossier aanwezige zittingsprocessen-verbaal van Hof en Rechtbank van voorlezing, resp. mededeling van korte inhoud, van enkele politie-processen-verbaal en een rapport welke voor het bewijs hebben gediend.
Dit middel lijkt terecht voorgesteld, want het is mij gebleken, dat het zittingsproces-verbaal (van de Rechtbank van 3 augustus 1976) waarin wèl wordt gerept van mededeling van de korte inhoud van bedoelde stukken door de Griffie van het Hof abusievelijk niet was meegezonden. Weliswaar is het op mijn verzoek nagezonden, doch het komt mij voor, dat in dit stadium, nu de raadsman zijn middel al heeft ingediend en de zitting van Uw Raad (op 28 juni jl.) al geweest is bezwaarlijk meer acht geslagen kan worden op dit proces-verbaal (vgl. H.R. 26 okt. 1976, N.J. 1977, nr. 93), zodat het thans geacht moet worden überhaupt niet aanwezig te zijn geweest, en in elk geval van voorlezing enz. derhalve niet blijkt. Een alternatieve oplossing zou nog kunnen zijn, dat Uw Raad de zaak aanhoudt, en de raadsman alsnog gelegenheid geeft, na kennisname van het destijds ontbrekende stuk bij pleidooi eventuele (nieuwe) middelen voor te stellen. In casu zie ik echter niet zoveel voordeel voor een dergelijke uitweg, hetgeen uit het navolgende duidelijk zal worden.
De Heer P.G. klaagt erover, dat het Hof de dagvaarding (parket-no. 274/74/I) nietig heeft verklaard ten aanzien van het sub II telastegelegde op grond dat de telastelegging niet zou vermelden de tijd en de plaats van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren. Ik neem aan, dat waar de Heer requirant verder geen bezwaren tegen het arrest aanvoert, het cassatieberoep ook uitsluitend op deze beslissing in het arrest betrekking heeft.
Ik meen dat ook dit middel opgaat. Inderdaad ben ik met Z.E.G.A. van mening, dat zich deze telastelegging niet anders laat lezen dan dat het gewoontemaken heeft plaats gehad op de dagen waarop de diverse in de telastelegging vermelde transacties hebben plaats gevonden, welke wèl qua plaats en tijd zijn aangeduid.
Toen en daar heeft het gewoontemaken zich gemanifesteerd en daarmee hebben wij hier te maken. De telastelegging zegt ook, dat het gewoontemaken enz. “hierin” (in deze qua plaats en tijd aangeduide transacties) bestond. M.I. heeft het O.M. de keuze om tijd en plaats te “koppelen” òf rechtstreeks in de vorm van het noemen van een bepaalde periode aan het “gewoonte maken” (voorbeeld H.R. 17 mei 1915, W. 9828 en 15 febr. 1943, N.J. 1943, no. 320) òf aan de “meerdere” en door gewoonte verstrengelde handelingen waaruit het gewoonte maken blijkt (
in casu; zie echter ook: H.R. 27 juli 1895, W. 6711) òf aan beide apart (doch wel elkaar “dekkend”). Zie verder nog over het thema “gewoonte maken” Noyon-Langemeijer, zevende druk, II, pp. 724 en 763; III, p. 1350, alsmede een conclusie van het O.M. vóór H.R. 27 jan. 1970, N.J. 1970 no. 322.
De middelen van beide requiranten aannemelijk achtend concludeer ik, dat Uw Raad het arrest waarvan beroep zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Hof te ’s-Hertogenbosch teneinde haar op het bestaande beroep en met inachtneming van ’s Raads arrest opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,