ECLI:NL:PHR:1977:AB6973

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 1977
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
68597
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Remmelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de requirant in cassatie wegens te late indiening

In deze zaak is de requirant niet-ontvankelijk verklaard door het Hof in zijn appel tegen een veroordelend vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 6 mei 1976. De requirant, gedetineerd in het Huis van Bewaring I te Haarlem, stelde dat hij tijdig cassatie had ingesteld. Hij had op 20 mei 1976 een volmacht tot het instellen van hoger beroep overhandigd aan een ambtenaar van de administratie van de inrichting. Echter, door tekortkomingen van functionarissen van de overheid werd de appelakte te laat, op 21 mei 1976, door de Griffier van de Rechtbank te Haarlem opgemaakt. De requirant verwees naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 18 mei 1976, waarin werd geoordeeld dat als iemand, terwijl hij rechtens van zijn vrijheid is beroofd, tijdig een volmacht afgeeft, maar door een ambtelijke fout de volmacht te laat ter griffie aankomt, hij niet van het rechtsmiddel verstoken mag blijven. De conclusie van de Procureur-Generaal was echter dat in dit geval geen sprake was van een identieke situatie, omdat de volmacht een fout bevatte. De volmacht vermeldde dat de requirant hoger beroep wenste in te stellen tegen een vonnis, maar deze was naar Amsterdam gestuurd en pas na de termijn ter griffie van de Rechtbank te Haarlem aangekomen. De Procureur-Generaal concludeerde dat de requirant zelf een fout had gemaakt en dat er geen reden was om de uitspraak van het Hof te vernietigen. Het middel werd niet aannemelijk geacht en het beroep werd verworpen.

Conclusie

L.
Nr. 68597
Zitting 21 december 1976.
Mr. Remmelink.
Conclusie inzake:
[rekwirant].
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak waarin requirant niet-ontvankelijk is verklaard door het Hof in zijn appel tegen een op tegenspraak gewezen veroordelend vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 6 mei 1976 tegen welk arrest hij zich van beroep in cassatie heeft voorzien is namens hem één middel in cassatie voorgesteld, waarin hij stelt, dat hij, anders dan het Hof oordeelde, wel tijdig in cassatie zou zijn gekomen. Hij, gedetineerde in het Huis van Bewaring I te Haarlem, zou nl. op 20 mei (m.i. is onmiskenbaar bedoeld 19 mei; zie het hierna genoemde stuk, R.), aan een ambtenaar van de administratie van die inrichting een volmacht tot het instellen van hoger beroep hebben overhandigd, doch uitsluitend als gevolg van een reeks tekortkomingen van functionarissen der overheid zou de appelakte te laat, nl. op 21 mei 1976 door de Griffier van de Rechtbank te Haarlem zijn opgemaakt. Zo althans meen ik requirants stellingen te kunnen weergeven. Het is duidelijk, dat requirant zich op het standpunt stelt, dat zich hier een zelfde soort situatie voordoet, als waarvan sprake is in HR. 18 mei 1976, NJ. 1976, no. 502 met noot G.E. Mulder, waarin werd beslist, dat in gevallen waarbij iemand die, terwijl hij rechtens van zijn vrijheid is beroofd, een rechtsmiddel wil aanwenden tegen een door de strafrechter te zijnen laste gegeven beslissing, tijdig de volmacht heeft afgegeven aan een functionaris van de inrichting waarin hij is gedetineerd, en het aan een ambtelijke fout te wijten is, dat die volmacht eerst één dag na afloop van de termijn is ingekomen ter griffie, niet aanvaard kan worden, dat hij aldus van bedoeld rechtsmiddel verstoken blijft. Ik meen echter, dat in het onderhavige geval niet gesproken kan worden van een identieke situatie, omdat in de door requirant ondertekende en door hem aldus voor zijn rekening genomen volmacht een fout is geslopen. Zij vermeldt nl. dat requirant hoger beroep wenst in te stellen tegen een vonnis te zijnen laste gewezen door de Rechtbank te
Amsterdammet als (kennelijk) gevolg, dat de volmacht naar Amsterdam is gezonden, waar zij blijkens een op het stuk geplaatst stempel, dus op de laatste dag, ter griffie van de Rechtbank aldaar is aangekomen. Daarna is zij kennelijk teruggezonden naar de griffie van de Rechtbank te Haarlem, waar zij blijkens een stempel op 21 mei, dus een dag na de termijn is gearriveerd. Ik kan het niet anders zien, dan dat requirant zelf hier (eveneens) een fout heeft gemaakt, zodat hier m.i. geen reden is om gelijk in het geval als in het arrest van 18 mei waarin trouwens in appel anders dan hier een desbetreffend verweer werd genoemd de uitspraak waarbij de niet-ontvankelijkheid werd uitgesproken te vernietigen, omdat deze onvoldoende gemotiveerd zou zijn.
Het middel niet aannemelijk achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,