Voor het geval de Hoge Raad het bestreden arrest zo zou lezen dat het Hof heeft beslist dat het door Schoenverkoop Nederland B.V. uitgeoefende (detail)handelsbedrijf niet valt binnen de uitoefening van "handel en nijverheid" in de zin van art. 3 van de bebouwingsvoorschriften, behorende bij het uitbreidingsplan in onderdelen "Het Loo en Parken B", dan is het m.i. de vraag of, àls eiseres zich tot "de gewone rechter" zou wenden, deze zal oordelen dat de loods, staande op de in het plan begrepen grond, een bouwwerk is als bedoeld in art. 352 lid 1 der Bouwverordening, en, zo ja, of eiseres, dit bouwwerk sedert 8 maart 1974 gebruikend voor de verkoop van schoenen en aanverwante artikelen in het klein rechtstreeks aan het publiek, dit bouwwerk gebruikt op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming (de bestemming van de grond waarop de loods staat) voortvloeiende òfwel uit het plan, òfwel uit de in art. 352 lid 1 bedoelde voorschriften. Deze vraag is in cassatie niet aan de orde gesteld.
De bestemming van de grond, waarop de loods staat, is uitgedrukt in de woorden "handel en nijverheid". Uit het plan, zoals het is vastgesteld en in de plankaart is vervat, vloeit voort dat deze grond is bestemd voor "handel en nijverheid".
De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 nov. 1974 (N. J. 1975, no. 83, n. W.F. P. , betr. uitlegging bebouwingsvoorschriften onderdeelsplannen Ommen 1951) overwogen, dat het "gezien de onderling verschillende aard van het publiek en van het verkeer dat enerzijds door industrie en groothandel en anderzijds door voor de gewone consument bestemde winkels wordt aangetrokken", in het algemeen ( ..... ) weinig voor de hand ligt om, wanneer een gemeente een bepaald terrein reserveert als bedrijfsterrein voor uitsluitend de uitoefening van handel en nijverheid, een zodanige betekenis aan de term ""'handel en nijverheid"" te hechten, dat daaronder naast industrie en groothandel ook winkels voor het particuliere gebruik zouden vallen.
In het licht van deze overweging zal - naar kan worden ondersteld - de gewone rechter geneigd zijn te oordelen dat het weinig voor de hand ligt dat aan het woord "handel" - in de onderhavige planologische maatregel, het plan, gebezigd in verband "nijverheid" - zodanige betekenis is te hechten dat daaronder naast industrie en groothandel ook winkels voor het particuliere gebruik zouden vallen.