ECLI:NL:PHR:1970:AC5007

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 1970
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10.363
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. Berger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en oorzakelijk verband bij schade aan waterwingebied door uitvloeiende olie

In deze zaak gaat het om een onrechtmatige daad die heeft geleid tot schade aan een waterwingebied. Op 23 januari 1963 vond er een ongeval plaats waarbij een vrachtautocombinatie, door een fout van de bestuurder, verongelukte op de rijksweg van Groningen naar Leeuwarden. De combinatie vervoerde twee tanks met huisbrandolie, waarvan er een losraakte en opengescheurd op de weg viel. Hierdoor stroomde duizenden liters olie uit, wat leidde tot bezorgdheid over mogelijke schade aan het waterwingebied van de verweerster, N.V. Intercommunale waterleidinggebied Leeuwarden. De verweerster vorderde de kosten van de getroffen maatregelen om schade aan het water te voorkomen, die in totaal ƒ. 27.852,-- bedroegen.

De Rechtbank wees de vordering af, omdat niet voorzienbaar was dat het ongeval schade aan het waterwingebied zou veroorzaken. Echter, het Hof vernietigde dit vonnis en gelastte een deskundigenonderzoek. Het Hof stelde vast dat schade door uitvloeiende olie in het algemeen te verwachten is, vooral als de grond fungeert als opslagplaats voor water. De vraag was of er een oorzakelijk verband bestond tussen de culpose handeling en de schade aan het waterwingebied. Het Hof oordeelde dat dit verband aanwezig was, wat in cassatie onaantastbaar was.

De Procureur-Generaal concludeerde dat het middel van cassatie niet kon slagen, en stelde voor om het beroep te verwerpen, met veroordeling van de eiser in de kosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van het oorzakelijk verband in gevallen van onrechtmatige daad, vooral in situaties waar milieu- en waterbescherming in het geding zijn.

Conclusie

S.
No. 10.363.
Zitting 6 februari 1970.
Mr. Berger.
Conclusie inzake:
[eiser].
contra
N.V. Intercommunale waterleidinggebied Leeuwarden.
Edelhoogachtbare Heren,
Op 23 januari 1963 is tengevolge van een fout van de bestuurder een vrachtautocombinatie verongelukt op de rijksweg van Groningen naar Leeuwarden in de buurt van Noordbergum. Die combinatie vervoerde twee tanks met elk ongeveer 10.000 l. huisbrandolie. Bij het ongeval is een van de tanks losgeraakt, op de weg gevallen en opengescheurd, waardoor enige duizenden liters olie over de weg en in de bermen o.a. zijn gevloeid. Ten processe staat vast, dat het ongeval is geschied in het waterwingebied van verweerster in cassatie, meer speciaal, van haar op een afstand van ongeveer 200 meter gelegen pompstation. Vrezend, dat de uitgestroomde olie ter plaatse in de grond zou zinken en schade zou toebrengen aan het daaruit te winnen water, heeft verweerster onmiddellijk uitgebreide maatregelen doen treffen om die schade te voorkomen.
In het onderhavige geding vordert verweerster de totale kosten van die maatregelen, ten belope van ƒ. 27.852,--, van eiser tot cassatie op.
De Rechtbank heeft de vordering afgewezen op grond, dat niet voorzienbaar was, dat het verongelukken van de combinatie, waardoor de olie uit de tanks kon wegvloeien, schade aan het waterwingebied van verweerster kon veroorzaken.
Bij het bestreden arrest heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank vernietigd en een deskundigen-onderzoek gelast naar de nader in het arrest geformuleerde vragen.
Nadat het Hof in het bestreden arrest voorop had gesteld, dat van het uitvloeien van olie over een oppervlakte gronds schade aan die grond in het algemeen te verwachten is, heeft het beslist, dat schade ook redelijkerwijs kan worden verwacht voor zover die grond fungeert als opslagplaats van water. Dit alleen was de vraag, die het Hof had te beslissen naar aanleiding van de eerste en de derde grief door thans verweerster als appellante in hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank aangevoerd. Beide grieven immers waren gericht tegen het oordeel van de Rechtbank, dat in casu niet voorzienbaar was, dat het ongeval schade kon toebrengen aan het
waterwingebiedvan verweerster. In hoger beroep was derhalve door de eerste en de derde grief aan de orde gesteld de vraag naar het oorzakelijk verband tussen de culpose handeling — het doen uitvloeien van olie over grond — en de schade aan die grond als waterwingebied. Het Hof heeft nu feitelijk en derhalve in cassatie onaantastbaar beslist, dat dit oorzakelijk verband in casu aanwezig was (Onrechtmatige Daad Uitg. Kluwers, I, blz. 378b).
Het behoeft m.i. geen nader betoog, dat gebruik van grond en het economische nut, dat daarvan kan worden verkregen, velerlei kan zijn. Voor verweerster was dat gebruik en dat economische nut ten tijde van het onderhavige ongeval: de waterwinning. Die waterwinning vormde het vermogensbestanddeel van verweerster, hetwelk door de in haar waterwingebied over de grond uitvloeiende olie onmiddellijk gevaar liep beschadigd te worden. Doch ook verweerster dient bescherming te vinden in de norm, die verbiedt datgene culpoos te beschadigen wat vermogensbestanddeel van een ander is (zie: de P.G. Langemeijer vóór H.R. 14 maart 1958 N.J. 1961 no. 570). Dat wellicht de laedens in feite niet heeft voorzien, dat door het uitvloeien van de olie daar ter plaatse juist verweerster in het gebruik van de grond als haar waterwingebied zou worden getroffen, doet m.i. niet ter zake. Voldoende komt het mij voor te zijn, dat algemeen bekend kan worden geacht enerzijds, dat uitvloeiende olie de grond, waarover zij uitvloeit, praktisch welhaast voor elk economisch doel onbruikbaar maakt en anderzijds, dat grond ook strekt tot gebruik als waterwingebied. Ik moge hier verwijzen naar de in het Duitse recht gehanteerde — negatieve — maatstaven der adaequate veroorzaking: ‘’Die Möglichkeit des Eintritts eines derartigen Schadens infolge der Bedingung darf nicht ein so entfernte sein, dasz sie nach der Auffassung des Lebens vernüftigerweise nicht in Betracht gezogen werden kann, oder: die Eintrittsmöglichkeit darf nicht ausserhalb aller Wahrscheinlichkeit liegen’’ (Palandt, 1969, blz. 202). Naar deze maatstaven gemeten, komt het mij niet ten onrechte voor, dat het Hof in casu het oorzakelijk verband tussen de handeling en de schade heeft aangenomen.
Tenslotte kan, naar mijn mening, tevens in het midden blijven, welke de rechtsverhouding is, waaraan verweerster haar rechten tot waterwinning uit de betreffende grond ontleende ten tijde van het schadebrengend ongeval. Bepalend is te dezen, dat de door de uitvloeiende olie aan de grond toe te brengen schade verweerster dreigde te treffen in haar waterwinning in het betreffend gebied.
Op vorenstaande gronden ben ik van mening, dat het voorgestelde middel van cassatie niet kan slagen, weshalve ik moge concluderen tot verwerping van het beroep met de veroordeling van eiser tot cassatie in de kosten op de voorziening gevallen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,