Mr. Kist.
Conclusie inzake:
[rekwirant]
Rekwirant heeft een schriftuur ingediend, waarin, naast een aantal mededelingen van feitelijke aard, een aantal grieven tegen het te zijnen laste gewezen arrest van het Hof zijn vervat, welke als cassatiemiddelen kunnen worden beschouwd. ("Beschouwingen over de overwegingen van het Amsterdamse Gerechtshof").
1. De eerste klacht is dat (a) de hem ontlastende verklaringen niet in het arrest zijn opgenomen en (b) dat de verklaring van hem, rekwirant, geheel onjuist is weergegeven. Deze klachten kunnen echter niet tot cassatie leiden, omdat
ahet Hof niet verplicht was de ontlastende verklaringen in het arrest op te nemen, nu deze niet als bewijsmiddel werden gebezigd en
bde feitelijke opvatting door het Hof van een voor het Hof afgelegde verklaring, zoals neergelegd in het arrest, in cassatie moet worden geëerbiedigd.
2. Op de klacht dat de aanvullende verklaring van de hoofdagent niet in het arrest is opgenomen kan niet worden ingegaan daar niet duidelijk is welke verklaring wordt bedoeld.
3. Als ik rekwirant goed begrijp, meent hij dat het Hof ten onrechte heeft bewezen geacht dat zijn auto "krachtens de wet" is inbeslaggenomen, omdat bedoelde inbeslagneming zonder enige nadere motivering is geschied en ook omdat volgens een arrest van Uw Raad een inbeslagneming door het enkel uitspreken van een mededeling van inbeslagneming nog niet tot stand is gekomen. Dienaangaande merk ik in de eerste plaats op, dat deze grief feitelijke grondslag mist, omdat het bestreden arrest niet in details vermeldt (en m.i. ook niet behoefde te vermelden) op welke wijze het beslag is gelegd, in het bijzonder ook niet dat dit zonder enige nadere motivering en alleen door het enkel uitspreken van een mededeling heeft plaatsgevonden. Weliswaar blijkt uit het arrest hieromtrent uit de verklaringen van rekwirant en de beide getuigen dat de verbalisanten aan rekwirant hebben medegedeeld, dat door hen op de auto beslag was gelegd, maar deze vermelding is m.i. nog niet aan te merken als een exacte weergave van de wijze waarop de inbeslagneming heeft plaats gevonden. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt m.i. ook niet dat rekwirant bepaaldelijk bestreden heeft, dat er een inbeslagneming had plaatsgevonden, zoals het middel thans stelt. Afgezien van de feitelijke grondslag kan voorts worden opgemerkt, dat een speciaal voorschrift voor een opsporingsambtenaar om de reden van de inbeslagneming aan de verdachte mede te delen, niet bestaat, al zal zulk een mededeling in de practijk wel steeds gedaan worden, tenzij deze op grond van de situatie overbodig is. De wet geeft geen bepaalde vormvoorschriften, waaraan bij inbeslagneming moet worden voldaan. Het in artikel 134 Sv. bedoelde "onder zich nemen of gaan houden ten behoeve van de strafvordering" is aanwezig, wanneer de vrije beschikking over het voorwerp voor hem, onder wie het wordt inbeslaggenomen, wordt opgeheven en het voorwerp onder de macht van de beslagleggende ambtenaar is gekomen (H.R. 2 juni 1936 N.J. 1936 no. 1015). Dat dit het geval was heeft het Hof uit de eerdergenoemde verklaringen voldoende kunnen afleiden. Het valt moeilijk in te zien, wat de verbalisanten nog meer hadden moeten doen om een voorwerp als een auto in beslag te nemen. Het door rekwirant bedoelde arrest H.R. 24 juni 1935 N.J. 1936 no. 23 had betrekking op een zeer speciale feitelijke situatie. Waar, zoals gezegd, in casu niet in details is vastgesteld hoe de inbeslagneming in zijn werk is gegaan, is niet te beoordelen in hoeverre het toen besliste geval met het onderhavige vergelijkbaar is.
De klacht, dat artikel 95 Sv. spreekt van de voorwerpen, door de verdachte "met zich gevoerd", waaronder rekwirants auto niet zou vallen, kan ik niet van groot belang achten. Het lijkt mij evident, dat het artikel ook in een geval als het onderhavige toegepast moet worden.
De klacht dat de verbalisanten niet wensten te voldoen aan het bepaalde in artikel 116 Sv. mist in de eerste plaats feitelijke grondslag, daar van het gestelde feit niet blijkt uit het bestreden arrest, en gaat ook, afgezien daarvan, niet op, daar het niet voldoen aan het bepaalde in bedoeld artikel (rekwirant doelt hier kennelijk op het afgeven van een bewijs van ontvangst) een eenmaal plaats gevonden hebbende inbeslagneming niet ongeldig kan maken. Artikel 116 Sv. regelt immers alleen de bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen. Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel, dat het Hof uit de als bewijsmiddel gebezigde verklaringen heeft kunnen afleiden, dat rekwirants auto door de verbalisanten naar aanleiding van de op heterdaad ontdekte overtreding van de A.P.V. krachtens de wet in beslag was genomen.
4. De grief dat de agenten bij rekwirant kwamen met het vooropgezette doel om de auto weg te halen, kan rekwirant niet baten. In de eerste plaats vindt deze grief geen grondslag in het bestreden arrest, maar afgezien daarvan komt het er slechts op aan wat er in feite is gebeurd nl. dat de auto in verband met de op heterdaad ontdekte overtreding van artikel 224 A.P.V. in beslag is genomen. Ook het feit dat de Burgemeester van Velsen in de door rekwirant vermelde brief (welke brief trouwens niet behoort tot de gebezigde bewijsmiddelen en waarop reeds daarom geen beroep kan worden gedaan) niet van artikel 224 A.P.V. heeft gerept, kan rekwirant niet baten.
5. Voorzover rekwirant bedoelt te stellen dat het Hof zijn verweer waarbij hij de strafbaarheid van zijn handelen heeft bestreden, heeft verworpen op gronden die die beslissing niet kunnen dragen, merk ik op, dat deze grief niet opgaat, daar bedoelde beslissing van het Hof op deugdelijke gronden berust. Voor de geldigheid van de inbeslagneming was niet meer nodig, dan dat de opsporingsambtenaar een redelijk vermoeden had dat (met het inbeslaggenomen voorwerp) een strafbaar feit was gepleegd. Een latere andere interpretatie van het betrokken artikel door de rechter (i.c. Uw Raad) kan dan het gelegde beslag niet ongeldig maken. Een poging tot onttrekking van het inbeslaggenomen voorwerp aan het daarop gelegd beslag blijft strafbaar.
6. Rekwirant acht een poging tot overtreding van artikel 198 Sr. niet bewezen, omdat hij in de auto slechts een afwachtende houding heeft aangenomen, de auto niet in beweging heeft gezet, getuige [getuige] niet een behoorlijk en verstaanbaar ambtelijk bevel heeft gegeven om de auto te verlaten en hij, rekwirant, in de veronderstelling verkeerde, dat hij verdacht werd van overtreding van artikel 225 A.P.V. en slechts wilde bewijzen dat de auto rijklaar was. In cassatie kan slechts worden onderzocht, of het Hof de bewezenverklaarde poging uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden, maar ook indien men het middel in deze zin opvat, kan het niet tot cassatie leiden. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van rekwirant zelf en de beide getuigenverklaringen heeft het Hof naar mijn mening in ieder geval kunnen afleiden dat rekwirant de bewezenverklaarde poging heeft gepleegd. De thans door hem gegeven voorstelling van zaken kan daaraan niet afdoen. Uit de voor het bewijs gebruikte verklaring van rekwirant (o.m. "teneinde met zijn auto weg te rijden") heeft het Hof kunnen afleiden dat hij ondanks de inbeslagneming begonnen was met de uitvoering van zijn voornemen om met de auto weg te rijden, terwijl dit ook uit het door de verbalisanten geconstateerde starten van de motor en het inschakelen van de versnelling kon blijken. Hierin heeft het Hof een poging tot onttrekking van de auto aan het daarop gelegde beslag kunnen zien.
Geen van de voorgestelde middelen gegrond achtend, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,