Bij mondeling vonnis van de Kantonrechter is requirant ter zake van: “Overtreding of niet-nakoming van het bepaalde bij artikel 19 van de Keur of Politieverordening van de Verenigde Bloklandse- en Korteraarse Polder”, veroordeeld tot een geldboete van twee gulden, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis gedurende één dag.
In zijn vonnis heeft de Kantonrechter ten laste van requirant bewezen verklaard:
“dat hij te Ter Aar, als, ingevolge artikel 3 der Keur of Politieverordening van de Verenigde Bloklandse en Korteraarse Polder onder de gemeente Ter Aar, onderhoudsplichtige van het gedeelte van de ringsloot om de Droogmakerij (afd. III) dat gelegen was langs de in die polder gelegen percelen land waarvan hij de eigenaar en gebruiker was, niet heeft gezorgd dat bedoeld gedeelte van die ringsloot voorwat betreft de halve breedte daarvan bij de in artikel 18 van genoemde Keur of Politieverordening vermeld zomerschouw op 24 juli 1965 van vuil, ruig en/of flabben was gezuiverd, zijnde 24 juli 1965 de datum welke door het Bestuur van genoemde Polder als datum van die zomerschouw was vastgesteld en tijdig aangekondigd”.
Tegen gemeld vonnis heeft requirant zich tijdig in cassatie voorzien en heeft daartegen bij schriftuur de navolgende middelen van cassatie doen aanvoeren:
“Verzuim van vormen en schending van het recht op de volgende gronden:
I. Krachtens artikel 94 van het Algemeen Reglement voor de Polders in de Provincie Zuid-Holland bepaalt de Keur of Politieverordening van de Verenigde Bloklandse en Korteraarse Polder onder de Gemeente Ter Aar in de artikelen 3 en 19, dat requirant die gedeelten van waterleidingen moet onderhouden, welke grenzen aan landen, die zijn eigendom zijn.
De eigenaren van alle in de betreffende polder gelegen landen zijn evenzeer gebaat bij doeltreffend onderhoud van deze waterleidingen, onverschillig of hun landen nu wel of niet aan deze waterleidingen liggen.
De voormelde voorschriften leggen dus naar willekeur lasten op aan een toevallige kleine groep van eigenaren wier landen liggen langs de waterleidingen en laat de andere, veel grotere groep daarbuiten onbelast.
Aldus wordt gehandeld in strijd met een beginsel van goed bestuur, dat o.m. is neergelegd in de artikelen 4, 5 en 189 van de Grondwet (tekst van 1956), doordat naar willekeur wordt gediscrimineerd in het opleggen van lasten door een overheidslichaam.
Zulk een discriminatie zou wellicht formeel bij wet kunnen worden toegepast, doch zeker niet bij verordening, reglement of keur, zodat de betreffende bepalingen onverbindend zijn.
II. Ook al zou aangenomen worden, dat een verplichting tot onderhoud als voormeld wel door de bevoegde instanties aan requirant als eigenaar van een of meer percelen land, die toevallig aan een waterleiding zijn gelegen, kan worden opgelegd met voorbijgaan van alle andere eigenaren van percelen land in dezelfde polder, die evenzeer zijn gebaat bij dat onderhoud, dan brengen de beginselen van goed bestuur mede, dat in de betreffende voorschriften de mogelijkheid aan de aldus belaste eigenaren wordt geboden zich aan die verplichting te onttrekken door betaling van een som gelds ter vervanging van de gevorderde praestatie.
Toelichting: Het gevorderde onderhoud dient periodiek te geschieden.
Er is geen sprake van een noodtoestand. Uit de gedingstukken in prima blijkt, dat de werkzaamheden, uitgevoerd door of vanwege het Polderbestuur, ƒ 36,-- hebben bedragen.
De desbetreffende voorschriften dienen, om verbindend te kunnen zijn, zulk een ontsnappingsclausule te hebben, nu deze zonder bezwaar kan worden toegepast.
De voorschriften missen bindende werking, nu zij zulk een clausule niet hebben”.
Het eerste middel stelt, dat de artt. 3 en 19 van de Keur of Politieverordening van de Verenigde Bloklandse en Korteraarse Polder niet verbindend zijn op grond, dat deze bepalingen naar willekeur lasten leggen op een toevallige kleine groep eigenaren, wier landen liggen langs de waterleidingen.
Artikel 3 en art. 19 van de bedoelde keur luiden:
“art. 3: De verplichting tot het onderhouden van de waterkeringen, voor zoverre terzake in deze keur voorschriften worden gegeven, rust op hare eigenaren; die voor de waterleidingen op de eigenaren der daarlangs gelegen landen; zulks voor beide gevallen voor zover ieders eigendom strekt en wijders bij aan weerszijden door landen begrensde waterleidingen steeds voor de halve breedte daarvan; voorts met dien verstande, dat bij met erfpacht of vruchtgebruik bezwaarde eigendommen, niet de blote eigenaren, maar de erfpachters of vruchtgebruikers voor het onderhoud te zorgen hebben. De last tot het onderhouden van de overige kunstwerken in de polder, rust op degenen, die daartoe uit andere hoofde, dan deze keur, verplicht zijn, t.w. op de eigenaren, erfpachters of vruchtgebruikers van de percelen, waarin die werken gelegen zijn;
art. 19: De waterleidingen moeten vóór de door het Bestuur te bepalen dag der Schouw zijn gezuiverd van ruigt, kwal, flabben of ander watervuil. De rijs-, wilgen-, riet- en andere stoven moeten vóór dien tijd zijn uitgestoken.
Acht dagen vóór de schouw tot acht dagen na de naschouw moeten de kweldammen zijn doorgestoken.
Alle afgesneden vuil of ruig, flabben enz. moeten terstond op de kant worden gebracht”.
Deze bepalingen berusten op art. 94, eerste lid, van het Algemeen Reglement voor de Polders in de provincie Zuid-Holland, waarin met betrekking tot de rechten en verplichtingen van het bestuur der waterschappen wordt bepaald:
“1. Het is bevoegd bij keur te bepalen: