ECLI:NL:PHR:1958:7

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 1958
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
3119
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. Langemeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op een appartement en de rol van de vereniging van eigenaren bij wijzigingen aan het gebouw

In deze zaak gaat het om de vraag of de vereniging van eigenaren toestemming moet geven voor het aanbrengen van een dakkapel op een appartement. De Hoge Raad behandelt een cassatieberoep tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, waarin de rechtbank oordeelde dat de wens van de eigenaar om een dakkapel te bouwen, een beslissing is die door de vergadering van de vereniging van eigenaren moet worden genomen. De Hoge Raad overweegt dat de rechtbank ten onrechte het recht van de gerechtigde tot een appartement na splitsing heeft beschouwd als eigendom zonder verdere bijzonderheden. De Hoge Raad stelt vast dat de wet geen specifieke voorschriften bevat voor veranderingen aan het gebouw die niet enkel betrekking hebben op een gedeelte dat voor afzonderlijk gebruik bestemd is. Dit betekent dat de gewone regels van mede-eigendom van toepassing zijn. De Hoge Raad concludeert dat het aanbrengen van een dakkapel, dat raakt aan het voor afzonderlijk gebruik bestemde gedeelte, niet noodzakelijkerwijs de grenzen van het beheer overschrijdt. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de rechtbank, waarbij wordt benadrukt dat de uitleg van de rechtbank over het reglement van de vereniging van eigenaren als feitelijke beslissing moet worden beschouwd, die niet in cassatie kan worden getoetst.

Conclusie

No. 3119/644
127
vDr.
Mr. Langemeijer.
Aan de Hoge Raad der Nederlanden.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het verzoekschrift, op 7 mei 1958 tot Uw Raad gericht door
a. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging "
Vereniging van Eigenaren [flat a-straat]", gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
en voorzoveel nodig:
b. [administrateur] , administrateur van verzoekster onder a, wonende te [plaats] ,
c. 1
[verzoeker c],
2.
[verzoeker 2],
3.
[verzoeker 3],
4.
[verzoekster 4] ,
5.
[verzoeker 5],
6.
[verzoeker 6],
7.
[verzoekster 7],
allen wonende te [plaats] ,
en houdende beroep in cassatie van een op 10 april 1958 gegeven beschikking in hoger beroep van de Arrondissements-rechtbank te Leeuwarden op een verzoek van
[verweerder] , wonende te [plaats] , als bedoeld in artikel 638 1, leden 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek;
Gezien de beschikking, waarvan beroep, en de overige stukken op de zaak betrekkelijk;
1. Overwegende dat het wegens de samenhang tussen de middelen raadzaam schijnt de bespreking van middel II bij die van middel I te laten voorgaan;
2 Overwegende dat juist is te achten de stelling van onderdeel a van het middel II: dat de Rechtbank ten onrechte het recht van de gerechtigde tot een appartement na splitsing als bedoeld in artikel 638a van het Burgerlijk Wetboek heeft beschouwd als eigendom met geen andere bijzonderheden dan beperking door de wettelijke bepalingen en de overeenkomst van splitsing;
3 Overwegende echter dat requestranten desondanks bij dit middel geen belang hebben, nu ondanks deze onjuiste mening van de Rechtbank juist is haar slotsom, dat de wens van gerequestreerde om aan de tot zijn appartement behorende zolder een dakkapel te mogen bouwen een was, waaromtrent de vergadering van de vereniging van eigenaren had te beslissen en dat dus die beslissing een is als in artikel 638 1, tweede lid bedoeld;
4 Overwegende toch dat de wet van 20 december 1951, Stb1.571, behalve in artikel 638 1 voor sloping, geen voorschrift bevat omtrent veranderingen aan het gebouw, die niet enkel betreffen een tot afzonderlijk gebruik bestemd gedeelte, zodat moet worden aangenomen dat voor dit geval in beginsel de gewone regelen van mede-eigendom toepasselijk zijn;
5 Overwegende dat zulk een verandering met name ook niet is geregeld in artikel 638 s, daar toch zulke veranderingen enerzijds niet altijd wijziging van de akte van splitsing nodig zullen maken, anderzijds andere en meer belangrijke aspecten kunnen hebben dan die wijziging alleen;
6 Overwegende dat anderzijds de strekking van genoemde wet - welke strekking ongetwijfeld omvat het wegnemen van de grote praktische bezwaren, die de toepasselijkheid zonder meer van de regelen van mede- eigendom op de "eigendom van appartementen" zou medebrengen - aanleiding geeft om het begrip " beheer " van de gemeenschappelijke gedeelten, welk beheer door artikel 638 k wordt toevertrouwd aan de vergadering van eigenaren, niet te eng te omgrenzen;
7 Overwegende dat, hiervan uitgaande, het beoordelen van de vraag, of het maken van een dakkapel (dat in de eerste plaats raakt het voor afzonderlijk gebruik bestemde gedeelte) ook toelaatbaar is in zover als het wijziging brengt in de inrichting van het niet voor afzonderlijk gebruik bestemde dak, niet de grenzen van beheer te buiten gaat, wat het trouwens reeds naar algemeen spraakgebruik niet doet;
8 Overwegende dus dat het juist bevinden van de stelling van het onderdeel geen invloed heeft op de Juistheid van de bestreden beslissing;
9 Overwegende dat onderdeel b van het middel, dat in de eerste plaats in casu de bepaling van artikel 638 t over sloping toepasselijk acht, ongegrond is, omdat niet mag worden aangenomen, dat de wet, in scherpe afwijking van alle spraakgebruik, een weinig ingrijpende verbouwing, enkel wegens de nog minder ingrijpende afbraak, die daarbij nodig is, onder het begrip sloping zou hebben begrepen;
Overwegende dat het onderdeel verder uiting geeft aan de mening, dat het aanbrengen van de dakkapel het appartement niet langer zou doen beantwoorden aan de door de wet voorgeschreven nauwkeurige omschrijving bij de akte van splitsing;
Overwegende dat er geen grond is om aan het vereiste van die omschrijving een verder gaande betekenis te hechten dan dat twijfel wordt uitgesloten omtrent de grenzen van de tot afzonderlijk gebruik bestemde gedeelten onderling en van deze gedeelten met het overige, en dat dus het aanbrengen van de dakkapel, die beschouwd als constructie uit zijn aard gaat behoren tot het dak en beschouwd als door die constructie verkregen ruimte tot de reeds aanwezige zolder, die omschrijving niet doet ophouden juist te zijn;
Overwegende dat onderdeel c van het middel stelt, dat de beslissingen, waartegen men op de wijze van artikel 638 l kan opkomen alleen zouden zijn die, welke beheer en toezicht en niet die welke verandering en beschikking betreffen, en dus moet falen nu, gelijk reeds betoogd, hier niet meer dan beheer aan de orde is;
Overwegende dat onderdeel d betoogt, dat de Rechtbank zou hebben miskend, dat artikel 638 j niet op een verandering als de onderhavige van toepassing is;
Overwegende dat dit onderdeel feitelijke grondslag mist, nu ook de Rechtbank (op grond van artikel 1 Reglement) heeft geoordeeld, dat in casu toestemming van en niet enkel kennisgeving aan de vergadering van eigenaren was vereist en dus ken lijk niet artikel 638 j heeft toegepast, welk artikel het slechts aan haalt ten betoge, dat niet elke verandering wijziging van de akte van splitsing nodig maakt;
Overwegende dat onderdeel e slechts als zelfstandige stelling herhaalt hetgeen ter ondersteuning van onderdeel b betoogd is omtrent de strijd met de akte van splitsing, die van verwezenlijking van verzoekers wens het gevolg zou zijn, en dus, als reeds betoogd, ongegrond moet worden geacht;
Overwegende dat vooreerst de uitlegging, welke de Rechtbank geeft aan het Reglement moet worden beschouwd als een beslissing van feitelijke aard, die aan toetsing in cassatie is onttrokken;
Overwegende dat trouwens niet valt in te zien, hoe onjuistheid van die uitlegging zou medebrengen, dat de beslissing van de Rechtbank in strijd zou komen met de als geschonden aangevoerde wettelijke voorschriften;
Overwegende dat middel I erover klaagt, dat het oorspronkelijke verzoek zich tegen requestrante onder a en niet tegen alle afzonderlijke medeeigenaren richtte, waarom dit volgens requestranten niet ontvankelijk had moeten worden verklaard;
Overwegende dat uit de artikelen 638 g, lid 2, 1 a en 638 k in onderling verband moet worden afgeleid, dat bij bestaan van een vereniging als in eerstgenoemd artikel bedoeld - hoedanige vereniging de requestrante onder a onbetwist is - de beheerstaak van de vergadering van eigenaren door de vergadering van die vereniging wordt uitgeoefend, althans nu uit het Reglement der Vereniging niet anders, veeleer hetzelfde, blijkt;
Overwegende dus dat, nu het hier een aangelegenheid betreft vallende onder het aan genoemde vergadering toekomende beheer, het verzoekschrift terecht tegen die vereniging zou zijn gericht, waarbij natuurlijk verhoor althans behoorlijke oproeping van de eigenaren en de administrateur volgens artikel 638 1, lid 3 verplicht blijft, over verzuim waarvan in cassatie ook niet meer wordt geklaagd;
Overwegende ten overvloede dat trouwens bij de inrichting van het oorspronkelijk verzoekschrift, welke inrichting in overeenstemming is met artikel 638 1, niet gezegd kan worden dat het eerder tegen de Vereniging dan tegen de gezamenlijke eigenaren is gericht.
Concludeert tot verwerping van het beroep.
Parket 26 augustus 1958.