Conclusie
Het Hof qualificeerde dit bewezene: Opzettelijk een minderjarige die zich onttrokken heeft aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van dengene, die dit desbevoegd over hem uitoefent, aan de nasporing van de ambtenaren der Justitie of Politie onttrekken en veroordeelde met toepassing van art. 280 Sr. den req. in een gevangenisstraf van drie maanden met vrijspraak van hetgeen meer is ten laste gelegd dan bewezen verklaard.
Er zijn zeven middelen van cassatie voorgesteld, luidende:
"I. S., althans v.t. van de artt. 350 en 415 Sv., omdat het Gerechtshof, zulks terwijl aan req. is te laste gelegd, dat hij opzettelijk de minderjarige [betrokkene] op zijn kosten in het geheim meerdere dagen in het perceel 8 rood aan de [a-straat] te [plaats] heeft laten verblijven, zonder daartoe mededeeling aan de Politie te doen zulks terwijl hij begreep dat de Politie naar die minderjarige nasporingen verrichtte, het hiervoren gestelde bewezen verklaart behoudens wat aangaat de woorden "in het geheim", waardoor het Gerechtshof, zijnde het in het geheim laten verblijven een geheel ander feit met een ander karakter dan het laten verblijven zonder meer iets anders heeft bewezen verklaard dan was ten laste gelegd en derhalve niet op den grondslag der te laste legging heeft beraadslaagd en beslist;
II. S., althans v.t. dierzelfde artikelen doordat het Gerechtshof, de dagvaarding lezende alsof daarin stond vermeld dat req. het doen van mededeeling van de verblijfplaats der minderjarige aan de Politie verzuimde terwijl het doen daarvan voor hem plicht was, zulks terwijl op geenerlei wijze aan req. is te laste gelegd dat het doen van mededeeling plicht voor hem was, aan de dagvaarding een uitlegging heeft gegeven die met haar bewoordingen onvereenigbaar respectievelijk in strijd is en dusdoende niet heeft beraadslaagd en beslist op den grondslag der telastelegging;
III. S., althans v.t. van de artt. 358, 359 en 415 Sv., doordat het Gerechtshof, zulks ofschoon door req. uitdrukkelijk het verweer is gevoerd dat het hem ten laste gelegde niet oplevert het opzettelijk een minderjarige, die zich onttrokken heeft aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van dengene, die dit desbevoegd over hem uitoefent, aan de nasporing van de ambtenaren der justitie of politie onttrekken, niet bepaaldelijk hieromtrent een met redenen omkleede beslissing heeft gegeven;
IV. S., althans v.t. van artt. 359 lid 2 in verband met de artt. 350, 358 en 415 Sv. doordat het Gerechtshof zonder eenige motiveering als vaststaand aanneemt dat op req. de plicht rustte van de verblijfplaats der minderjarige aan de politie mededeeling te doen, zulks ofschoon een plicht tot mededeeling als bedoeld bij de wet niet is opgelegd, zoodat, aangenomen al dat er omstandigheden kunnen zijn dat desondanks een plicht tot mededeeling aan de politie als vermeld kan bestaan, het Gerechtshof had aan te geven op grond waarvan het van oordeel was dat meergemelde verplichting op req. rustte, weshalve, nu dit niet is geschied, de uitspraak niet voldoende met redenen is omkleed;
V. S., althans v.t. dierzelfde artikelen alsmede van art. 29 Sv. doordat het door het Gerechtshof als bewezen aangenomene, te weten, dat req. de vermelde mededeeling aan de Politie verzuimde, terwijl het doen daarvan voor hem plicht was, niet uit de in het bestreden arrest gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, immers, hieruit wel kan worden afgeleid dat req. geen mededeeling aan de politie deed, doch geenszins dat het doen daarvan plicht voor hem was;
VI. S., althans v.t. van de artt. 352 en 415 Sv. en van art. 280 Sr. doordat het Gerechtshof bewezen oordeelende dat req. opzettelijk ten tijde als in de dagvaarding vermeld een minderjarige, waarvan hij wist dat deze zich had onttrokken aan het opzicht van dengene die het wettig gezag desbevoegd over haar uitoefende, heeft laten verblijven ter in de dagvaarding gestelder plaatse zonder daarvan mededeeling aan de Politie te doen, zulks terwijl hij begreep dat de Politie naar die minderjarige nasporingen verrichtte, heeft beslist dat dit bewezene oplevert "opzettelijk een minderjarige die zich onttrokken heeft aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van dengene, die dit desbevoegd over hem uitoefent, aan de nasporing van de ambtenaren der justitie of politie onttrekken", in stede van dit bewezene niet strafbaar te verklaren en mitsdien req. te ontslaan van rechtsvervolging;
VII. S., althans v.t. dierzelfde artikelen doordat het Gerechtshof voor het geval het terecht heeft mogen aannemen dat aan req. mede ten laste is gelegd dat het doen van mededeeling aan de Politie van de verblijfplaats der minderjarige voor hem plicht was, niet als bewezen, respectievelijk als vaststaand heeft mogen aannemen dat bedoelde plicht op req. rustte en derhalve had moeten beslissen dat hetgeen naar het oordeel van het Gerechtshof aan req. ten laste was gelegd, niet wettig en overtuigend was bewezen en dat req. mitsdien moest worden vrijgesproken."
Wat het eerste middel aangaat, inderdaad was te laste gelegd dat req. het meisje "in het geheim" bij het bedoelde echtpaar had laten verblijven en heeft het Hof dit onderdeel der telastelegging niet bewezen geacht. Ik kan echter niet toegeven, dat het Hof door niettemin het "laten verblijven" te onderzoeken de telastelegging in haar wezen veranderd heeft. Het Hof heeft m.i. slechts een qualificatie van den aard van dit "verblijven", die niet zeer scherp was, omdat zij niet aangaf voor wie het verblijf geheim gehouden werd als onbewezen ter zijde gesteld. Dat de telastelegging zelf niet veranderd werd, blijkt wel hieruit, dat daarin een geheimhouding van het verblijf voor de justitie en de politie overbleef.
Het tweede middel staat in verband met andere middelen en zal daarbij worden besproken.
Het derde staat weer apart evenals het eerste. Het is m.i. ook ondeugdelijk. Daarin wordt geklaagd over het ontbreken in het arrest van een gemotiveerde beslissing op een uitdrukkelijk voorgedragen verweer. Het stuit hierop af dat uit het proces-verbaal der zitting van een bepaald verweer als door req. bedoeld niet blijkt. De pleitnota kan voor Uwen Raad de bron niet zijn om een bepaald verweer te leeren kennen. Van belang is het overigens niet want blijkens het middel zelf zou bedoeld zijn een algemeen betoog van niet-strafbaarheid van het bewezene. Hierover is natuurlijk implicite wel een gemotiveerde beslissing gegeven omdat het Hof het bewezene als een strafbaar feit heeft gequalificeerd en dit gedaan heeft op grond van art. 280 Sr.
De middelen II, IV, V, VI en VII hebben betrekking op de kern dezer zaak al zijn zij gedeeltelijk als vormmiddelen voorgedragen. De hoofdvraag is natuurlijk of het bewezene strafbaar is (middel VI). Eenige moeilijkheid kan echter opleveren de vraag wat bewezen is. Het Hof overwoog na vermelding wat het bewezen achtte (zie boven), dat naar zijn oordeel, door de bewezenverklaarde zinsnede der telastelegging: "aan de nasporing der politie heeft onttrokken door haar op zijn kosten bij bedoeld echtpaar te laten verblijven, zonder daarvan mededeeling aan de Politie te doen" ook al vond uitdrukkelijke vermelding daarvan niet plaats, aan verdachte op, voor hem, voldoende duidelijke wijze de bedoeling van den steller der telastelegging is kenbaar gemaakt, te weten: dat verdachte de vermelde mededeeling aan de politie verzuimde, terwijl het doen daarvan voor hem plicht was.
Tegen deze overweging van het Hof, op zich zelf beschouwd, is niets in te brengen. Het spreekt wel van zelf dat de verdachte, toen de O. van J. in den vorm van een dagvaarding ter strafzitting van de Rechtbank het verwijt tot hem richtte, dat hij iets niet aan de politie heeft meegedeeld, begrepen heeft, dat de bedoeling van den steller der dagvaarding was dat het doen van die mededeeling voor hem verdachte plicht was. Het Hof is echter verder gegaan en heeft aan die m.i. onschuldige overweging vastgeknoopt de overweging dat het de omstandigheid dat het doen van die mededeeling voor verdachte plicht was bewezen achtte door:
1. de in een proces-verbaal van den Rechter-Commissaris te [plaats] opgenomen verklaring van den agent-rechercheur van politie te [plaats], [verbalisant]: "dat verdachte op 10 Dec. 1940 op de mededeeling van [verbalisant], dat het meisje G. uit het gesticht gevlucht was, antwoordde "dat hij daar niets van wist" en
2. verdachte's verklaring dat hij, hoewel wetende, dat de minderjarige zich sedert 8 Dec. 1940 bevond in het perceel 8 rood aan de [a-straat] te [plaats], dit niet aan den politieambtenaar, die hem op 10 Dec. 1940 in verband met de verdwijning van dat meisje uit het gesticht ondervroeg, heeft meegedeeld.
Deze overweging heeft den req., niet geheel onbegrijpelijk, in de meening gebracht dat het Hof de telastelegging met een feitelijk gedeelte heeft aangevuld en daarover beklaagt hij zich in het tweede middel naar mijn meening echter ten onrechte, want de aanvulling heeft, ofschoon het Hof zegt dat zij bewezen is, niets feitelijks. Zij zou slechts feitelijk en dan ook ongeoorloofd zijn, indien het Hof de telastelegging had aangevuld bijv. met de woorden "toen hij door de politie omtrent de verblijfplaats van het meisje verhoord werd".
Naar aanleiding van de overige middelen IV, V, VI en VII moet nu de vraag beantwoord worden of iemand die handelt, zooals ten laste van verdachte bewezen is verklaard, strafbaar is krachtens art. 280 Sr. Ik zeg "zooals ten laste van verdachte bewezen is verklaard" en niet "zooals verdachte gedaan heeft", want uit het arrest is duidelijk te lezen dat verdachte den hem verhoorenden politie-ambtenaar om den tuin heeft geleid en mitsdien meer gedaan heeft dan hem verweten is. In het kort samengevat is slechts bewezen, dat hij, heel goed wetende waar het ontvluchte meisje was en ook begrijpende, dat de politie haar zocht, opzettelijk geen mededeeling van haar verblijfplaats aan de politie heeft gedaan.
Naar mijn meening kan dit bewezene niet leiden tot toepassing van art. 280 Sr. of van eenige andere strafbepaling. Verbergen of aan de nasporing van de ambtenaren der politie onttrekken kan dit niet genoemd worden. Het zesde middel, waarin requirant's hoofdbezwaar, hetwelk niet op de motiveering van het arrest, zooals in de middelen IV, V en VII gesteld wordt, maar op de strafbaarheid van het feit betrekking heeft, het best tot uiting komt, acht ik deugdelijk en ik concludeer dat Uw Raad het beroepen arrest zal vernietigen, behoudens voorzoover daarbij het vonnis der Rechtbank te [plaats] vernietigd is en over het bewezene van het feit is beslist, en voorts dat Uw Raad ten principale rechtdoende den req. zal ontslaan van alle rechtsvervolging.